Conclusie
3.Aan de bespreking van het middel voorafgaande beschouwing
tijdenshet begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit, maar kan ook uit verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit of in hoofdzaak vóór het strafbare feit bestaan.
4.Categorisering rechtspraak naar deelonderwerpen
Gezamenlijke uitvoering
enkeleaanwezigheid ten tijde van de verwezenlijking van het delict (in beginsel) onvoldoende is. [9] Zo was bijvoorbeeld het lijfelijk en dreigend aanwezig zijn, het zich niet distantiëren en het op enige afstand blijven wachten toen het feit werd begaan tezamen niet genoeg voor de bewezenverklaring van het medeplegen van afpersing en diefstal onder bedreiging van geweld. [10] Dat gold ook voor de situatie waarin een medeverdachte gedurende een tijdsbestek van een aantal uren in aanwezigheid van de verdachte een ander meermalen met kracht in het gezicht, tegen het hoofd en het bovenlichaam had geslagen en geschopt. De verdachte zelf had geen geweld gepleegd maar had ook op geen enkele wijze geprobeerd om het geweld te doen stoppen, zelfs niet toen het slachtoffer weerloos was (gemaakt) en in hulpeloze toestand kwam te verkeren. Anders dan het hof, oordeelde de Hoge Raad ten aanzien van de betrokkenheid en aansprakelijkheid van de verdachte dat deze omstandigheden – het langdurig fysiek aanwezig zijn en het niet ingrijpen – onvoldoende waren om te kunnen aannemen dat hij een ‘wezenlijke’ bijdrage had geleverd aan de tenlastegelegde poging tot moord, in aanmerking genomen dat uit de bewijsmiddelen niet bleek van een voldoende intellectuele of materiële bijdrage van zijn kant. [11] Deze voorbeelden sluiten aan bij de overweging van de Hoge Raad in het overzichtsarrest van 2 december 2014 dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt.
vervoerdaarvan. [13] Uit de bewijsconstructie van het hof kon namelijk worden afgeleid dat de verdachte, die niet alleen de auto had bestuurd en dus feitelijk de verdovende middelen had vervoerd, ook wist dat die verdovende middelen in de auto waren verstopt.
Ofgedragingen als zodanig kunnen worden aangemerkt, is weer een andere vraag, en bovendien een vraag die zich niet in zijn algemeenheid maar slechts aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval laat beantwoorden. Zo noemt De Hullu in dit verband het voorbeeld van “een passief soort medeplegen door ter plekke aanwezig te zijn”: op zichzelf kan zo’n aanwezige als medepleger worden aangemerkt, indien maar vaststaat dat er sprake was van voldoende (bewuste en) nauwe samenwerking. Dat is bij enkele aanwezigheid zeker niet evident, en daarom moet er dan méér worden vastgesteld, bijvoorbeeld de betrokkenheid bij het plan, de actieve aansporing van de feitelijke uitvoerder, een rechtsplicht tot handelen die opzettelijk wordt verzaakt, de relevantie van die aanwezigheid of een combinatie van dergelijke elementen. [16]
(zodat deze na sluitingstijd de alarmkabels kon doorknippen). Het hof had die gedraging gelet op de modus operandi als een ‘uitvoeringshandeling van de inbraak’ aangemerkt zodat er (volgens het hof) sprake was van een voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking. Dat oordeel achtte de Hoge Raad niet onbegrijpelijk mede gelet op de door het hof vastgestelde bijzondere wijze waarop de inbraak was uitgevoerd. Deze uitspraak van de Hoge Raad is in het licht van het overzichtsarrest van 2 december 2014 niet vanzelfsprekend. Het betreft hier immers een handeling die vooraf ging aan het materiële feit zelf – de diefstal met braak – , en dus lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat bij de zojuist genoemde uitvoeringshandeling niet alleen dient te worden gedacht aan een gedraging tijdens het feit, maar ook aan een gedraging die te positioneren is in een fase die daar (direct) aan voorafgaat. Deze gedraging is dan van zoveel gewicht, en mogelijk zelfs wezenlijk, voor het welslagen van de diefstal met braak, dat het insluiten van de medeverdachte in dit geval kan worden aangemerkt als een eerste, belangrijke, aanzet tot de uitvoering van het feit. Dat brengt mee dat ‘de gezamenlijke uitvoering’ uit verschillende fasen kan bestaan en meer bestrijkt dan alleen gedragingen die feitelijk tijdens de verwezenlijking van het feit plaatsvinden. Ook al lijkt hier van gelijktijdigheid geen sprake te zijn, door de gezamenlijke uitvoering te laten aanvangen bij de insluiting in de meterkast wordt er toch een zekere – weliswaar uitgerekte – gelijktijdigheid geconstrueerd. [19] Opmerking verdient in dit verband dat een dergelijke uitleg zich onzes inziens verdraagt met het leerstuk van een begin van uitvoering van het misdrijf in het kader van de poging. [20]
nietbestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit hebben plaatsgevonden. Deze voorbeelden maken wel inzichtelijk wat onder het bereik van een gezamenlijke uitvoering kan worden gebracht, maar daarmee is de vraag nog niet beantwoord op welke situaties de Hoge Raad het oog heeft bij de varianten waarbij de geleverde bijdrage wordt gevormd door gedragingen ‘voor, tijdens, of na’ het strafbare feit en die niet binnen een gezamenlijke uitvoering vallen. Wat bedoelt de Hoge Raad, met name als het gaat om de variant ‘tijdens’ daar precies mee, vergeleken met de daaraan voorafgaande zin over de gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit? Wij menen dat deze categorie van kortgezegd handelingen ‘voor, tijdens, of na’ het strafbare feit alleen zinvol kan worden ingevuld, als onder de uitvoering van het strafbare feit de
fysiekeuitvoering wordt verstaan die zich over een min of meer af te bakenen periode afspeelt. Met dit uitgangspunt in ons achterhoofd hebben we een aantal gevallen geanalyseerd waarbij er geen bijdrage tijdens de uitvoering van het (grond)delict is geleverd en er wel sprake is van medeplegen.
tijdensde uitvoering van het delict zonder dat er sprake is van een (fysieke) gezamenlijke uitvoering ervan.
nietvoldoende zwaarwegend om aan te nemen dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking.
5.Samenvatting en beslisschema
uit de bewijsmiddelen enkelblijkt :
extra motivering.
extra motiveringwaarin wordt onderbouwd dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking en dat de bijdrage van de verdachte, ook al valt deze (op het eerste gezicht) binnen de categorie medeplichtigheid, van wezenlijke betekenis en dus van voldoende gewicht is geweest.
extra motiveringte blijken waarom het gerechtvaardigd is medeplegerschap aan te nemen.
náde uitvoering van het strafbare feit – waaronder wij mede verstaan het vervullen van een van de delictsbestanddelen bij een gekwalificeerd misdrijf – zien wij niet. In dergelijke gevallen lijkt slechts een kwalificatie als medeplichtigheid mogelijk.
6.Bespreking van het middel
Het stamproces-verbaal van de politie Noord- en Oost-Gelderland, nummer PL0630-2014079804 (pagina’s 17 en 18), opgemaakt op 30 juni 2014 door [verbalisant 6] , brigadier van politie, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van voornoemde verbalisant:
Het proces-verbaal van bevindingen van de politie Noord- en Oost-Gelderland, nummer PL0630-2014069091-56 (pagina 166), in de wettelijke vorm opgemaakt op 23 mei 2014 door [verbalisant 10] , brigadier van politie, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van voornoemde verbalisant:
Het proces-verbaal betreffende ‘Een vergelijkend werktuigsporenonderzoek naar aanleiding van een poging woninginbraak te [plaats] ’, van de politie Noord- en Oost- Gelderland, zaaknummer BVH PL0660 2014-069091 WS 126-2014 Utrecht (pagina’s 173A), in de wettelijke vorm opgemaakt op 24 juni 2014 door [verbalisant 11] , brigadier van politie en als Deskundige A Werktuigsporen werkzaam bij Forensische Opsporing, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van voornoemde verbalisant: