Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Slotsom
5.Beslissing
2 februari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 26 juni 2014 uitspraak deed in de strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij de zogenaamde 'Zwembadmoord' in Marum. De verdachte was beschuldigd van medeplegen van moord en diefstal van de auto die bij de moord was gebruikt. De Hoge Raad heeft op 2 februari 2016 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de advocaat-generaal F.W. Bleichrodt had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. Dit leidde tot de conclusie dat de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twintig jaren moest worden verminderd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en bepaalde dat deze nu negentien jaren en zeven maanden zou bedragen. Het beroep werd voor het overige verworpen.