Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het aldus tenlastegelegde. Het Hof heeft daartoe het volgende vastgesteld en overwogen:
"Feitelijke situatie
Op 15 januari 2010, omstreeks 23.05 uur, rijden verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op een motorscooter ter hoogte van het Belvoir hotel te Nijmegen. Zij zijn bezig met het voorbereiden van een gewapende overval op dit hotel dat is gelegen aan de Graadt van Roggenstraat te Nijmegen. Bij het zien van een onopvallende politieauto geeft de bestuurder van de motorscooter gas en maakt snelheid waarna de motorscooter zich met hoge snelheid verwijdert van de locatie waar de politieauto zich bevindt, daarbij rijdend over het trottoir van de Graadt van Roggenstraat. Zonder te stoppen rijdt de motorscooter vervolgens van het trottoir af en steekt de Graadt van Roggenstraat over waarbij bijna een aanrijding ontstaat met een aldaar rijdende personenauto. Gekomen op het Keizer Traianusplein, een verkeersplein, rijdt de motorscooter tegen het verkeer in om linksaf de St. Canisiussingel op te rijden. Met aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse voor die motorscooter geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur rijdt de motorscooter over de St. Canisiussingel waarbij tussen rijdende en/of stilstaande voertuigen wordt gereden. Op de kruising van de St. Canisiussingel met de Van der Brugghenstraat negeert de motorscooter een rood verkeerslicht en rijdt, zonder snelheid te minderen en tussen wachtende auto's door, de kruising op. Op die kruising rijdt de motorscooter, met daarop nog steeds verdachte en zijn medeverdachte, een overstekende voetganger aan. Het voetgangerslicht voor deze overstekende voetganger straalt op dat moment groen licht uit. De voetganger, [slachtoffer], is tengevolge van deze aanrijding overleden.
Aan verdachte is tenlastegelegd (kort gezegd):
onder 2 primair: het medeplegen, althans plegen, van doodslag;
onder 2 subsidiair: het medeplegen, althans plegen, van dood door schuld in het verkeer;
onder 2 meer subsidiair: het medeplegen, althans plegen, van gevaarzetting op de weg.
Bestuurder
Het hof is van oordeel dat zowel voor het antwoord op de vraag of sprake is van medeplegen als voor het antwoord op de vraag of sprake is van plegen van een van de onder 2 tenlastegelegde gedragingen van belang is wie ten tijde van het feit de bestuurder was van de motorscooter.
Zowel verdachte als zijn medeverdachte [medeverdachte] ontkennen bestuurder te zijn geweest.
Naar het oordeel van het hof ontbreekt zowel technisch bewijs als betrouwbaar getuigenbewijs om te kunnen vaststellen wie van beide verdachten de bestuurder was.
Er zijn getuigenverklaringen die in de richting van verdachte wijzen, maar om op grond van die verklaringen verdachte als bestuurder aan te merken zal selectief uit die verklaringen moeten worden geput en zullen andere onderdelen in diezelfde verklaringen als ongeloofwaardig moeten worden aangemerkt zonder dat daarvoor een goede grond bestaat.
Het hof wijst in dit verband bij wijze van voorbeeld op de volgende verklaringen.
Getuige [getuige 1] heeft tegenover de politie verklaard (zakelijk weergegeven):
"Ik zag dat de jongen met de lichte jas reed. Deze jongen was steviger dan de jongen die achterop zat, met de donkere jas. De jongen achterop was ook wel echt mager.
De voorste jongen was vetter. Ik zag dat de bijrijder opstond. Ik zag dat de bestuurder bleef liggen. Degene die opstond was de magere jongen. Ik kan u zeggen dat de bijrijder degene is die opstond. Ik zag dat de stevigere jongen voorop zat en de magere jongen achterop."
Dat verdachte die 'stevigere' persoon is geweest blijkt uit de foto's in het dossier, maar ook uit de beschrijvingen die verdachte en medeverdachte [medeverdachte] van zichzelf en elkaar hebben gegeven. Voorts is uit het dossier gebleken dat verdachte na het ongeval op de grond bleef liggen en medeverdachte [medeverdachte] is opgestaan.
Daarentegen heeft [getuige 1] in datzelfde verhoor bij de politie verklaard (zakelijk weergegeven):
"Volgens mij droegen ze allebei een spijkerbroek, maar het kan zijn dat de achterste jongen een trainingsbroek droeg. Van de voorste weet ik zeker dat hij een spijkerbroek aan had."
Uit het dossier is gebleken dat verdachte een trainingsbroek aan heeft gehad ten tijde van het ongeval en dat medeverdachte [medeverdachte] op dat moment een spijkerbroek droeg.
Voorts heeft [getuige 1] tegenover de rechter-commissaris - in strijd met haar eerdere verklaring tegenover de politie - verklaard (zakelijk weergegeven):
"Ik zag eerst een wat zwaardere jongen vallen en daarna die lichtere jongen. In mijn beleving reed die iets lichtere jongen. Ik dacht dat de wat lichtere jongen qua postuur reed. Hij had een spijkerbroek aan. De voorste jongen stond direct op en die andere jongen bleef liggen."
Verbalisant [verbalisant 1] heeft als getuige tegenover de politie verklaard (zakelijk weergegeven):
"Volgens mij was de bestuurder kleiner dan degene die achterop zat. In mijn overtuiging stak de achterste jongen boven de voorste uit. Dat zou kunnen komen doordat het zitgedeelte van de bijrijder hoger was dan het zitgedeelte van de bestuurder op de scooter. Ik schat dat het lengteverschil tussen de twee jongens vijf à tien centimeter is geweest. De achterste was langer."
Uit het dossier blijkt dat medeverdachte [medeverdachte] ongeveer vijf centimeter langer is dan verdachte. In het dossier bevindt zich echter ook een aanvullend proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse waaruit blijkt dat er sprake is van een hoogteverschil van 5 centimeter tussen de voor- en achterzijde van de duo-zit van de motorscooter, zodat aan de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] dat de achterste jongen langer was niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat verdachte dus de bestuurder van de motorscooter is geweest.
Voorts bevinden zich in het dossier verklaringen van getuige [getuige 2], die eigener beweging tegenover de politie heeft verklaard dat verdachte hem in "De Koepel" in Arnhem had verteld de bestuurder te zijn geweest.
[getuige 2] heeft daarover voor het eerst verklaard toen hij in verband met een andere zaak voor verhoor werd gelicht. In het proces-verbaal van bevindingen dat daarover is opgemaakt, wordt het volgende gerelateerd (zakelijk weergegeven):
"[getuige 2] vertelde ons dat de medegedetineerde gezegd had dat hij de controle over het stuur was kwijtgeraakt."
Tegenover de politie heeft [getuige 2] bij gelegenheid van zijn verhoor als getuige verklaard (zakelijk weergegeven):
"Hij heeft gezegd dat als hij zou bekennen, dat hij de Sjaak was. Hij zei dat hij had gereden en de andere jongen achterop zat. Hij zei letterlijk dat hij degene was die heeft gestuurd."
[getuige 2] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard (zakelijk weergegeven):
"Ik vroeg aan hem of hij die jongen van de scooter was. Hij zei daar ja op.
Vervolgens zei hij dat hij had gereden. [verdachte] zei letterlijk: 'Als ze weten dat ik gereden heb, ben ik de Sjaak'."
Ten overstaan van het hof is door [getuige 2] verklaard (zakelijk weergegeven):
"Ik kende [verdachte] niet voordat ik met hem heb gesproken in het huis van bewaring. Ik had hem nog nooit eerder gezien. U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat [verdachte] tegen mij heeft gezegd dat hij 'de Sjaak' zou zijn als hij zou bekennen. Dat is mogelijk. Ik heb verklaard dat [verdachte] tegen mij heeft gezegd: 'Ik was de bestuurder'. Het zou kunnen dat ik heb verklaard dat [verdachte] heeft gezegd dat hij had gereden en dat de andere jongen achterop zat. De raadsman vraagt mij of wat ik verklaard heb de letterlijke bewoordingen waren van [verdachte] of dat het daarop neer kwam. Ik weet dat niet meer. Ik weet waar [verdachte] naar toe wilde met zijn verhaal, namelijk dat hij op de scooter zat en dat hij had gereden. Dat is wat hij heeft gezegd. Ik herinner me in dikke lijnen dat [verdachte] heeft verklaard dat hij de scooter had bestuurd."
Het hof is van oordeel dat geen geloof gehecht kan worden aan de verklaringen van [getuige 2]. In de eerste plaats is [getuige 2] niet consistent in zijn verklaringen daar waar het gaat om de exacte bewoordingen die door verdachte zouden zijn geuit. Maar bovendien en belangrijker acht het hof het feit dat verdachte gedurende het gehele strafrechtelijke onderzoek heeft ontkend te hebben gereden en steeds, ook tegenover een ingeschakelde politie-informant, heeft verklaard dat hij niet de bestuurder is geweest van de motorscooter.
Op grond hiervan acht het hof het niet aannemelijk dat verdachte, als hij de bestuurder van de scooter zou zijn geweest, dit aan een voor hem volstrekt onbekende persoon zou hebben verteld. Het hof acht de verklaringen van [getuige 2] daarom niet betrouwbaar en niet bruikbaar voor het bewijs.
Bij dit al komt dan ook dat de medeverdachte [medeverdachte] tegenover de politie opmerkingen heeft gemaakt waaruit zou kunnen blijken dat hij de bestuurder van de scooter is geweest.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op dit punt als getuige tegenover de politie verklaard (zakelijk weergegeven):
"Na het ongeval zag ik een persoon op de grond liggen en een persoon liep een beetje te zwalken. Ik ben naar hem toegelopen. Ik hoorde dat het eerste wat die jongen zei was: 'Hij heeft gereden', waarbij hij naar de jongen wees die op de grond lag. Ik hoorde toen dat de jongen zei: 'Ik gaf gewoon gas'. Ik vroeg hem wat hij zei en hoorde hem nog een keer zeggen: 'Ik gaf gewoon gas'. Ik zei daarop tegen de jongen: 'Net zei je dat hij had gereden' en wees hierbij naar de jongen die op de grond lag. Ik hoorde de jongen toen zeggen: 'Ja, hij heeft ook gereden. Ik weet het allemaal ook niet meer, ik ben in de war'."
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2], die de DVD van het eerste verhoor van medeverdachte [medeverdachte] heeft bekeken wordt gerelateerd:
"De verdachte werd erop gewezen dat hij niet in de wij-vorm moest praten maar in de ik-vorm.
A: We reden op de weg, zei ik tegen jou. We reden de weg op. Bij het tweede stoplicht probeerde ik nog te remmen en toen maakten we dat ongeluk. Ik of hij dan.
V: Wat zeg je 'ik' of 'hij'?
A: Hij is toch de bestuurder. Ik zat achterop."
Gelet op het voorgaande kan niet wettig en overtuigend bewezen worden wie ten tijde van het feit de bestuurder is geweest van de motorscooter.
Medeplegen
Om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen, dient sprake te zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte]. Van enige samenwerking of overleg tussen de beide verdachten over de wijze waarop zij zich aan controle door de politie wilden onttrekken vanaf het moment dat zij zich ter hoogte van het Belvoir Hotel door de politie betrapt voelden, is uit het dossier niets gebleken. Verdachten hadden tevoren enkel met elkaar afgesproken een overval te plegen op het Belvoir Hotel. Door het plotseling opduiken van de politie is het voornemen tot een overval niet tot uitvoering gekomen. Uit het dossier laat zich vaststellen dat de bestuurder van de motorscooter zich vanaf het moment van gewaarwording van de politie met hoge snelheid uit de voeten gemaakt heeft. De bijrijder zat achterop en hield zich vast. Van enig overleg of van bewuste samenwerking tussen bestuurder en bijrijder bij de vlucht voor de politie blijkt niets uit het dossier. Om tot een bewezenverklaring van medeplegen te kunnen komen in een situatie waarin niet vaststaat wie de bestuurder is geweest, is voorts vereist dat de rollen van de bestuurder en de bijrijder volstrekt inwisselbaar zijn. Tijdens de rit die uitmondde in de dodelijke aanrijding heeft de bijrijder naar het oordeel van het hof de scooter niet bestuurd en kan evenmin worden vastgesteld dat hij invloed heeft gehad op de wijze van rijden van de bestuurder. Van volstrekte inwisselbaarheid van de rollen van bestuurder en bijrijder is dan ook naar het oordeel van het hof geen sprake. Ook op grond van het door de politie uitgevoerde technische onderzoek kan dit niet worden geconcludeerd. De conclusie in het proces-verbaal Rijproeven motorscooter, gedateerd 24 januari 2010, inhoudende dat:
- de motorscooter reageert op bewegingen van de duopassagier;
- door druk uit te oefenen op de voetstep van de duopassagier de rijrichting van de motorscooter kan worden beïnvloed;
- het voor de duopassagier mogelijk is om de beide remhendels van de motorscooter te bedienen en de reminrichtingen in werking kunnen worden gesteld; is daarvoor onvoldoende, nu dit onderzoek in verband met de veiligheid is uitgevoerd met een snelheid van slechts 20 kilometer per uur en de motorscooter in de onderhavige zaak aanzienlijk harder, 80 à 90 kilometer per uur, heeft gereden. Bovendien gaat het om drie theoretische mogelijkheden, waarvan op grond van de voorhanden zijnde gegevens niet vastgesteld kan worden dat zij zich hebben voorgedaan. Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof in de passiviteit van de bijrijder geen actieve bijdrage aan de uitvoering van de vlucht voor de politie dan wel instemming van de bijrijder met het gevaarlijke rijgedrag van de bestuurder op grond waarvan sprake zou zijn van medeplegen.
Op grond van het voorgaande kan medeplegen niet worden bewezenverklaard.
Plegen
Nu het hof niet kan vaststellen dat het verdachte is die heeft gereden, kan ook het tenlastegelegde plegen niet bewezen worden verklaard.
Vrijspraak
Dit alles leidt tot de conclusie dat verdachte bij gebrek aan het voor een bewezenverklaring vereiste wettige en overtuigende bewijs moet worden vrijgesproken van het onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde. Het hof komt eveneens tot vrijspraak van medeverdachte [medeverdachte] op deze punten. Het hof realiseert zich dat deze vrijspraken in de samenleving in het algemeen en bij de nabestaanden van slachtoffer [slachtoffer] in het bijzonder onbegrip en verontwaardiging kunnen oproepen. De vraag wie verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] wordt immers niet beantwoord en die verantwoordelijke wordt niet bestraft. Ook het hof vindt dit een onbevredigende uitkomst. Een aanrijding waarbij een dode te betreuren valt, is een ernstig feit waarbij de precieze toedracht zo enigszins mogelijk dient te worden vastgesteld. In deze zaak, waar het dan ook nog eens gaat om verdachten die op de vlucht zijn voor de politie, blijft een deel van die toedracht, namelijk wie er heeft gereden, onduidelijk. Dit is een slecht te verteren uitkomst, temeer omdat vaststaat dan één van de twee verdachten de bestuurder is geweest en de beide verdachten weten wie van hen beiden dit is geweest en één van de twee daarover dus liegt. Hierbij dient ook nog het volgende te worden bedacht. Ingevolge artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht worden als daders gestraft zij die het feit medeplegen. Medeplegen vereist een bewuste en nauwe samenwerking tussen de medeplegers. Indien op grond van de drie hiervoor genoemde mogelijkheden uit het proces-verbaal Rijproeven motorscooter zonder meer aangenomen zou moeten worden dat degene die achterop een tweewielig motorrijtuig zit medepleger is van de wijze van rijden door de bestuurder en de gevolgen daarvan, wordt de strafrechtelijke aansprakelijkheid van die passagier onaanvaardbaar opgerekt. Een bewezenverklaring van medeplegen zou dan immers betekenen dat die passagier louter op grond van die mogelijkheden in gelijke mate strafrechtelijk aansprakelijk is voor de wijze van rijden en de gevolgen daarvan als de bestuurder. Dat gaat naar het oordeel van het hof te ver. De omschrijving van gedragingen in het Wetboek van Strafrecht strekt er niet alleen toe om nauwkeurig aan te geven wanneer strafrechtelijke aansprakelijkheid gevestigd wordt, maar ook om duidelijk te maken wanneer gedragingen niet tot strafrechtelijke aansprakelijkheid leiden en overheidsbemoeienis in de vorm van opsporing en vervolging dus niet gerechtvaardigd is.
Dat de verdachten op pad waren met de bedoeling om een overval op het Belvoir Hotel te plegen en er vervolgens voor de politie vandoor gingen, en dus in de ogen van sommigen toch al "criminelen" zijn, maakt dit niet anders."