ECLI:NL:HR:2015:2861

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 september 2015
Publicatiedatum
29 september 2015
Zaaknummer
14/06382
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten in een woning

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten in een woning te Hilversum. De Hoge Raad oordeelt dat de door het Hof in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende zijn om aan te nemen dat de verdachte het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten heeft medegepleegd. De verdachte verbleef in de woning waar de hennepplantage was, maar er was onvoldoende bewijs dat zij zich bewust was van de aanwezigheid van de hennepplanten of dat zij een actieve rol had in de exploitatie ervan. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van nauwe en bewuste samenwerking voor de kwalificatie van medeplegen, en dat het zich niet distantiëren van een situatie op zichzelf niet voldoende is voor een bewezenverklaring van medeplegen. De zaak illustreert de juridische nuances van het strafrecht, met name in verband met de bewijsvoering en de rol van de verdachte in het delict.

Uitspraak

29 september 2015
Strafkamer
nr. S 14/06382
CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 1 december 2014, nummer 23/001557-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring ten aanzien van het medeplegen ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"Zij in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 1 december 2012, te Hilversum, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [a-straat 1] , te Hilversum een hoeveelheid van in totaal ongeveer 254 hennepplanten (verdeeld over een plantage van 96 planten en een plantage van 158 planten), zijnde hennep."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal binnentreding woning [a-straat 1] te Hilversum, ondertekend op 15 april 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , ordner 6, bijlagenummer AH-014.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
Op 29 maart 2013 zijn de in het proces-verbaal genoemde verbalisanten binnengetreden in de woning aan de [a-straat 1] te Hilversum. Bij het zoekend rondkijken in die woning werd op de eerste verdieping in een omgebouwde (tweede) slaapkamer, van ca. 10 m2 een hennepkweek vastgesteld met 96 hennepplanten.
Vervolgens werd op de tweede verdieping, op de zolderruimte van ca. 25m2, een hennepkweek vastgesteld met 158 hennepplanten.
Op de zolderverdieping werden ter hoogte van het trapgat resten gevonden van vermoedelijk een eerdere hennepteelt. Wij, verbalisanten, zagen dat deze resten gedroogd en volgroeid waren.
Tijdens het zoekend rondkijken werd vastgesteld dat er een aantal bescheiden en pasjes zichtbaar in de woning lagen. Deze waren onder meer voorzien van de naam [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1983.
In de eerste slaapkamer waarin tevens het schakelbord was geplaatst, is vastgesteld dat er kleding en schoenen lagen en een bed stond.
In de badkamer werden naast gebruikelijke spullen als handdoeken, shampoo en haargel, tevens chemicaliën en een mengton ten behoeve van de hennepkwekerij gevonden. De keuken vertoonde gebruikssporen.
2. Een proces-verbaal van 29 maart 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , ordner 4, bijlagenummer V1-02, vanaf pagina 2.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 29 maart 2013 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
De factuur van Nuon betrof de betaling voor een woning aan de [a-straat 1] in Hilversum. Ik weet dat er een meisje in die woning zit. Ik had een sleutel van deze woning, die heb ik aan haar terug gegeven omdat ik op vakantie ging. U vraagt mij wat daar in de woning te vinden is. Ik kan u vertellen dat er wietplantjes in de woning aanwezig zijn. U kunt de planten vinden in de woning op 1 hoog en op zolder. Ik weet dat er ongeveer 8 lampen op de eerste verdieping staan en 10 boven. De lampen zorgen ervoor dat de planten groeien. Het gaat volgens mij om een paar honderd planten.
3. Een proces-verbaal van 10 april 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , ordner 4, bijlagenummer V2-01, vanaf pagina 2.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 10 april 2010 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
U vraagt wat ik kan vertellen over het adres [a-straat 1] te Hilversum. Ik heb daar ongeveer twee maanden mogen logeren. Ik ben daar terechtgekomen via een persoon die ik ken als [betrokkene 1] . De verbalisanten tonen de verdachte een kopie van het paspoort van [betrokkene 1] (D-001) en vragen of dit [betrokkene 1] is waarover zij sprak. Ja, dit is [betrokkene 1] .
De verbalisanten tonen de verdachte foto's van de [a-straat 1] te Hilversum.
U toont mij foto's, daarop herken ik (...) de woning waar ik verbleven heb. De acceptgiro (op een foto) met het adres [a-straat 1] ken ik niet. Ik heb wel post gehad op de naam van [betrokkene 2] . Die post heb ik op tafel gelegd. Als de post binnenkwam, onder meer van Nuon, dan moest ik [betrokkene 1] bellen en dan werd de post opgehaald. (Het hof begrijpt hier en verder dat bedoeld wordt [betrokkene 1] ).
[betrokkene 1] haalde dan de post op bij mij. Die afspraak had ik met [betrokkene 1] gemaakt. In het huis maakte ik gebruik van de woonkamer, toilet en keuken. Op de eerste verdieping maakte ik gebruik van de badkamer en een slaapkamertje, waar mijn bed stond.
Ik weet en ik heb gezien dat er in de woning op de [a-straat 1] bekabelingen lagen die over de trap naar de slaapkamer gingen. Er was ook een slaapkamer op de eerste verdieping die ik niet heb gebruikt. Deze slaapkamer was dicht. Ik zag wel de gaten in die deur en de bekabeling die hier naar binnen ging vanuit de trap.
U toont mij een foto van de binnenzijde van de badkamer. Wat in de badkamer staat, heb ik allemaal gezien in de tijd dat ik er was. Dat ik twee maanden in de woning heb verbleven in oktober en november 2013 [de Hoge Raad leest: 2012] klopt nog steeds. Ik heb nooit vragen gesteld aan [betrokkene 1] , maar ik wist natuurlijk wel dat er iets niet in orde was. Ik had wel het vermoeden dat er een hennepplantage in de slaapkamer was en op zolder.
4. Een proces-verbaal van 26 april 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 5] , ordner 4, bijlagenummer G3-01.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 26 maart 2013 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 3] :
Ik woon sinds 1 juni 1994 op het adres [a-straat 2] te Hilversum.
U vraagt of ik weet wie de eigenaar is van de woning aan de [a-straat 1] .
Na september 2012 is er een vrouwtje uit Almere komen wonen. Die "engerd met die bus" kwam regelmatig langs om spullen voor de wiet-kwekerij af te leveren. Ik zag dan potten en zakken grond die vanuit zijn bus de woning binnen werden gebracht. Ook hoorde ik die "engerd" wel dingen zeggen als: "die afzuiger gaat mee en deze blijft hier". Ik hoorde die afzuiger ook in mijn woning tekeer gaan elke dag, zeker die afzuiger boven. Onze woningen zijn zeer gehorig. Als ik wel eens visite had dan vroeg men mij wat bromt er toch hier, dat was de afzuiger van de buren op de [a-straat 1] .
In mei/juni 2012 heeft een schilder bij mij de buitenboel geschilderd. Hij vroeg mij of ik nog steeds plantjes had, hij bedoelde wietplantjes. Hij rook dit duidelijk. Mijn broer had ook al een wietlucht geroken toen hij in 2012 een aanbouw aan mijn woning had gebouwd. Hij hoorde ook regelmatig de afzuiger aanslaan op de [a-straat 1] .
5. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 17 maart 2014.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
In de badkamer heb ik wel de installatie gezien en ik wist dat er iets niet pluis was. In de woning waren twee ruimtes afgesloten maar ik wist niet waarom. Ik heb niet gevraagd waar de pomp en leidingen voor dienden.
6. Aangifte, ondertekend op 10 april 2013 door Liander N.V.
Deze aangifte en de tekst van de begeleidende brief daarbij houden in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 29 maart 2013 is op het adres [a-straat 1] te Hilversum fraude aan de energievoorziening geconstateerd.
Uit het door Liander N.V. ingestelde onderzoek is gebleken dat er een hennepplantage was ingericht in bovengenoemd perceel in ieder geval in de periode van juni 2012 tot 29 maart 2013. Dit betekent dat er in deze periode vermoedelijk sprake is geweest van tenminste vier eerdere oogsten. De aangetroffen teelt was ten minste twee weken oud."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe - kort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
a) Niet kan worden bewezen dat de verdachte de planten opzettelijk aanwezig heeft gehad. De aangetroffen hennepplantage heeft zich niet in de machtssfeer van de verdachte bevonden. De verdachte had weliswaar toegang tot het huis, waar twee plantages waren, maar uit het dossier blijkt dat zij geen toegang heeft gehad tot de ruimten waar deze gesitueerd waren. Daarnaast is niet komen vast te staan wanneer de hennepplantages in de woning zijn geplaatst. Tot slot moet in aanmerking worden genomen dat er bijna vier maanden zijn verstreken vanaf het moment dat de verdachte voor het laatst in de woning is geweest en het moment dat de plantages zijn aangetroffen. Mocht het hof deze redenering niet volgen, dan is in ieder geval niet komen vast te staan dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van de hennepplantages in de woning. Het enkele vermoeden dat er iets niet pluis was, is hiervoor onvoldoende. Daarnaast hing in de woning een goede afzuiginstallatie, waardoor het zeer goed mogelijk is dat de verdachte de geur van hennep niet heeft geroken.
b) Niet kan worden bewezen dat sprake is van medeplegen. Immers, niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. Het enkele verblijven in de woning in samenhang bezien met een vermeend vermoeden dat sprake was van een hennepplantage op de zolder, is daarvoor onvoldoende. De raadsman heeft in dit verband gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 14 mei 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ9945). Uit het dossier of hetgeen de rechtbank in eerste aanleg heeft overwogen kan niet volgen dat sprake was van een toezichthoudende functie of van betrokkenheid anderszins bij het opzetten van de kwekerij. Tot slot verwijst de raadsman ter onderbouwing van zijn standpunt naar het arrest van dit hof van 16 mei 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1808).
Het hof overweegt dienaangaande als volgt
a) Uit de verklaring van de verdachte bij de politie op 10 april 2013 blijkt dat zij in de maanden oktober en november van 2012 in de woning aan de [a-straat 1] te Hilversum heeft verbleven. Een fraudespecialist van Liander N.V. heeft een onderzoek ingesteld en daaruit geconcludeerd dat in die woning in ieder geval in de periode van juni 2012 tot 29 maart 2013 een hennepplantage was ingericht en dat vermoedelijk sprake is geweest van vier eerdere oogsten. Op 10 april 2013 heeft de verdachte tegenover de politie verklaard dat zij het vermoeden had dat er hennepplantages in de slaapkamer en op zolder waren. Zij heeft gezien dat er bekabelingen via de trap naar de slaapkamer op de eerste verdieping liepen en dat er gaten in de muur zaten waar deze bekabeling door naar binnen ging. Deze slaapkamer bevond zich naast de slaapkamer van de verdachte. Ook heeft zij in de badkamer de pompinstallatie gezien die in verbinding stond met de hennepplantage.
Gelet op de vorengaande feiten en omstandigheden moet de verdachte zich terdege bewust zijn geweest van de hennepplantages in de woning aan de [a-straat 1] te Hilversum en hebben deze hennepplantages zich in ieder geval gedurende de periode van 1 oktober 2012 tot en met 1 december 2012 in haar machtssfeer bevonden. Hetgeen de raadsman overigens heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
b) Nu de verdachte wist dat de medeverdachte een hennepplantage exploiteerde in de woning waar zij verbleef en zij zich daar in ieder geval in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 1 december 2012 niet van heeft gedistantieerd, heeft de verdachte deze hennepplantage gedurende die periode tezamen en in vereniging met de medeverdachte aanwezig gehad.
Dat, zoals de raadsman terecht stelt, niet valt vast te stellen dat zij een toezichthoudende functie heeft gehad of anderszins betrokken was bij het opzetten van de hennepplantage, doet aan het voorgaande niet af."
2.3.
In zijn arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), rust op de rechter de taak om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
2.4.
Blijkens zijn hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overweging heeft het Hof voor zijn oordeel dat sprake is van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten in het bijzonder in aanmerking genomen dat "de verdachte wist dat de medeverdachte een hennepplantage exploiteerde in de woning waar zij verbleef en zij zich daar in ieder geval in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 1 december 2012 niet van heeft gedistantieerd". Deze omstandigheden zijn onvoldoende om te kunnen aannemen dat de verdachte het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten heeft medegepleegd. De bewezenverklaring is dus in zoverre ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Voor zover het middel hierover klaagt, is het terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 september 2015.