ECLI:NL:HR:2015:929

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
13/05620
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving met onvoldoende bewijs voor nauwe samenwerking

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van een persoon, genaamd [betrokkene 1], in de periode van 24 november 2011 tot en met 1 december 2011. De verdachte had samen met anderen [betrokkene 1] ontvoerd en geëist dat zijn vader, [betrokkene 2], een aanzienlijk bedrag zou betalen voor de vrijlating van zijn zoon. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen over medeplegen uit een eerder arrest en oordeelde dat de bewijsvoering niet voldoende was om aan te tonen dat de verdachte een zodanige bijdrage had geleverd aan de ontvoering dat er sprake was van bewuste en nauwe samenwerking met de medeverdachten. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte geen uitvoeringshandelingen had verricht, maar alleen de voertuigen had geregeld die bij de ontvoering waren gebruikt. De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring niet naar de eisen van de wet was gemotiveerd en vernietigde de uitspraak van het Hof, waarbij de zaak werd terugverwezen voor herbehandeling.

De zaak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige bewijsvoering bij de kwalificatie van medeplegen, waarbij de rechter moet motiveren dat de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is. De Hoge Raad stelde vast dat de rol van de verdachte niet voldeed aan de vereisten voor medeplegen, omdat er geen bewijs was dat hij wist dat de voertuigen voor de ontvoering zouden worden gebruikt. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van medeplegen in strafzaken, vooral in situaties waarin de samenwerking niet bestaat uit gezamenlijke uitvoering van het delict.

Uitspraak

14 april 2015
Strafkamer
nr. 13/05620
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 5 september 2013, nummer 21/003440-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. L.C. de Lange, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring wat het 'medeplegen' betreft ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 24 november 2011 tot en met 1 december 2011 te Utrecht en te Hilversum, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een persoon, genaamd [betrokkene 1], wederrechtelijk van de vrijheid beroofd heeft gehouden, met het oogmerk een ander, te weten (de vader) [betrokkene 2], te dwingen 3 miljoen euro, althans 2,5 miljoen euro, aan verdachte en zijn mededaders te betalen, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen,
- [betrokkene 1] tegen zijn wil vastgehouden in een stacaravan (door hem vast te binden aan een tafel en hem bij voortduring te bewaken) en
- meermalen telefonisch contact opgenomen met (de vader van [betrokkene 1]) [betrokkene 2] en deze [betrokkene 2] medegedeeld dat 'ze zijn zoon hadden' en dat 'hij drie miljoen euro moest betalen als hij zijn zoon weer zou willen zien'."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen die in conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5 zijn weergegeven.
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts het volgende overwogen:
"Verdachte erkent betrokken te zijn geweest bij het regelen van de voertuigen die zijn gebruikt bij de gijzeling van [betrokkene 1]. Hij ontkent echter dat hij wist dat deze voertuigen hiervoor zouden worden gebruikt. Volgens de raadsman kan niet worden bewezen dat verdachte (dubbel) opzet heeft gehad, zodat hij integraal dient te worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde. Op het primair tenlastegelegde, waarvan verdachte door de rechtbank is vrijgesproken, is de raadsman niet ingegaan.
Het hof is van oordeel dat de rol van verdachte vóór en tijdens de gijzeling dusdanig is geweest, dat het primair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
De gijzeling
Op 24 november 2011 omstreeks 21:30 uur wordt [betrokkene 1] in de buurt van zijn ouderlijke woning in Utrecht door twee mannen met bivakmutsen in een gereedstaande personenauto gestopt. Het betreft een Chrysler Voyager met het kenteken [AA-00-BB]. De Chrysler Voyager rijdt vervolgens hard weg.
[betrokkene 1] wordt even later overgeplaatst in de laadruimte van een bestelbusje. Het betreft een Volkswagen Crafter met het kenteken [CC-00-DD], die is voorzien van een Track and Trace systeem. Uit het Track and Trace systeem is gebleken dat het bestelbusje vervolgens naar een (woonwagen)kamp/woonwijkje aan de Anton Philipsweg in Hilversum rijdt. Daar staat het bestelbusje vanaf 22:50 uur ongeveer een uur geparkeerd in de directe nabijheid van/tussen de woning van [medeverdachte] en de schuin tegenover die woning staande stacaravan van [medeverdachte]. De Volkswagen Crafter rijdt vervolgens terug naar Utrecht. Het slachtoffer is vervolgens van 24 november 2011 tot en met 1 december 2011 vastgehouden in die bewuste stacaravan.
Rond het tijdstip van de ontvoering hebben de gebruikers van de nummers *[001] (toegeschreven aan medeverdachte [betrokkene 3]) en *[002] (toegeschreven aan medeverdachte [betrokkene 4]) regelmatig contact met elkaar via zendmasten in de directe omgeving van de plaats waar [betrokkene 1] is ontvoerd. Het nummer *[003] straalt zendmasten in hetzelfde gebied aan. Ook dat nummer wordt aan [betrokkene 4] toegeschreven.
Voormelde nummers hebben vervolgens contacten via zendmasten op de rijroute van Utrecht naar Hilversum. Om 21.41 uur op 24 november 2010, dus zeer kort na de ontvoering, vindt er telefonisch contact plaats tussen nummer *[003] van [betrokkene 4] en het nummer eindigend op *[004]. Dat laatste nummer wordt toegeschreven aan medeverdachte [betrokkene 5]. Medeverdachte [betrokkene 6] heeft verklaard dat hij die bewuste avond het toestel van [betrokkene 5] heeft geleend/gebruikt. Vervolgens vindt meteen daarna (21.42 uur) telefonisch contact plaats tussen het nummer *[004] (dat dus gebruikt zou zijn door [betrokkene 6]) en het nummer eindigend op *[005]. Dat laatste nummer is van medeverdachte [medeverdachte].
De simkaart met het nummer *[002] bevindt zich in de mobiele telefoon van [betrokkene 1] als daarmee op 25 november 2011 omstreeks 00:16 uur wordt gebeld naar diens vader, [betrokkene 2], door een man die hem vertelt dat ze zijn zoon hebben. Op 27 november 2011 wordt de vader verschillende keren gebeld. De beller laat een geluidsopname met de stem van [betrokkene 1] aan [betrokkene 2] horen en zegt dat hij binnen 72 uur drie miljoen euro moet betalen als hij zijn zoon weer wil zien. Na het verstrijken van het ultimatum wordt de vader nogmaals gebeld door de man, die hem vertelt dat hij binnen 24 uur tweeënhalf miljoen euro moet regelen en dat hij zijn zoon anders nooit meer zal zien. Dit gesprek heeft plaatsgevonden in de avond van 1 december 2011.
Diezelfde avond doet de politie omstreeks 20:30 uur een inval in de woning van [medeverdachte], waar hij en M. [betrokkene 6] worden aangehouden. In de schuin tegenover die woning gelegen stacaravan wordt [betrokkene 1] aangetroffen. Hij is met een handboei vastgeketend aan een tafelpoot. De enkels van [betrokkene 1] zijn aan elkaar vastgemaakt met tiewraps. Hij vertelt de politie dat één van zijn twee bewakers hem zojuist eten heeft gegeven. Deze bewaker is weggerend vanaf de caravan en wordt dezelfde avond omstreeks 22:03 uur aangehouden. Dit blijkt [betrokkene 4] te zijn. De verdachten [betrokkene 3], [verdachte] en [betrokkene 5] worden later aangehouden.
Betrokkenheid van verdachte bij de gijzeling
Het hof overweegt met betrekking tot de rol van verdachte bij de gijzeling het volgende:
Verdachte heeft verklaard dat hij de Chrysler Voyager kocht, het kenteken van die auto op zijn naam zette en de Volkswagen Crafter huurde op verzoek van [betrokkene 3]. Hij kreeg geld voor de koop en huur van de voertuigen van [betrokkene 3] en hij zou daarnaast nog een bedrag van € 10.000 krijgen.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij hoorde dat zijn auto was gebruikt bij de ontvoering, nadat hij op 24 november 2011 om 24:00 uur klaar was met zijn werk (p. 627) en dat zijn telefoonnummer na de ontvoering werd gebeld door het nummer *[001] (p. 675). Uit de analyse van de telecommunicatiegegevens volgt dat een nummer van verdachte (*[006]) die avond omstreeks 21:40 uur - ongeveer tien minuten na het begin van de gijzeling - contact heeft gehad met een nummer van [betrokkene 3] (*[001]). (p. 1169, p. 1183).
In opdracht van [betrokkene 3] deed verdachte op 25 november 2011 een valse aangifte van diefstal van de Chrysler Voyager en bracht hij de Volkswagen Crafter terug naar de verhuurder.
De omstandigheid dat verdachte kort na het begin van de gijzeling is geïnformeerd over dit feit en dat een van de medeverdachten kort na de ontvoering met verdachte in contact trad, doet vermoeden, zeker gezien verdachtes verklaringen inhoudende dat de voertuigen "voor een persoon" waren en dat het kopen en huren van de voertuigen gebeurde in verband met "een plan", dat hij van meet af heeft geweten waarvoor de voertuigen zouden worden gebruikt. Verdachte wist in ieder geval van de wederrechtelijke vrijheidsberoving toen hij de valse aangifte deed. Hierdoor heeft hij het onderzoek naar de verblijfplaats van het slachtoffer willens en wetens belemmerd. Gelet op de hoge beloning die verdachte in het vooruitzicht was gesteld moet hij ook hebben beseft dat het slachtoffer werd vastgehouden om een ander te dwingen tot betaling van een groot geldbedrag. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving zou voortduren tot de betaling van het geëiste losgeld, in elk geval dat die langer zou voortduren.
Het is niet gebleken dat verdachte zelf uitvoeringshandelingen van de ontvoering heeft verricht. Wel heeft hij een wezenlijke bijdrage geleverd door de benodigde voertuigen te regelen in ruil voor een deel van de opbrengst. Hij heeft zich op geen enkel moment gedistantieerd van de gedragingen van zijn mededaders. Daarom is het hof van oordeel dat verdachte als medepleger van de gijzeling dient te worden aangemerkt."
2.3.
In zijn arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), rust op de rechter de taak om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
2.4.
Uit de bewijsvoering kan, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld, niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte aan het bewezenverklaarde wederrechtelijk van de vrijheid beroofd "houden" van [betrokkene 1] een zodanige intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd dat van bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten kan worden gesproken. Het Hof heeft immers, nadat het in dit verband had vastgesteld dat de verdachte geen uitvoeringshandelingen van de ontvoering heeft verricht, kennelijk al voldoende geacht dat de verdachte de voertuigen waarmee de "beroving" van de vrijheid werd gefaciliteerd, heeft geregeld in ruil voor een deel van de opbrengst en dat hij zich op geen enkel moment van de gedragingen van de medeverdachten heeft gedistantieerd. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 april 2015.