ECLI:NL:RBROT:2019:6987

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 september 2019
Publicatiedatum
30 augustus 2019
Zaaknummer
ROT 19/668
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
  • J. Gans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van betalingsonmacht en misbruik van recht bij griffierecht in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 2 september 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij eiser een beroep deed op betalingsonmacht met betrekking tot het griffierecht. Eiser had eerder herhaaldelijk verzoeken ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht, welke verzoeken door verweerder, het Drechtstedenbestuur, waren afgewezen. De rechtbank heeft ambtshalve onderzocht of eiser ontheffing van de verplichting tot het betalen van griffierecht moest worden verleend, gezien de mogelijkheid van misbruik van recht. De rechtbank constateerde dat eiser een grote hoeveelheid aanvragen en procedures had ingediend tegen verweerder en andere instanties, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van misbruik van recht, tenzij het tegendeel kon worden aangetoond.

De rechtbank heeft verder overwogen dat er geen noodzaak was voor het maken van kosten in deze procedure, aangezien de kosten van het griffierecht van € 79 niet gerelateerd waren aan een omgangsregeling met zijn zoon, maar aan een verzoek tot het horen van bestuurders van een jeugdhulpinstelling. Eiser had in het verleden al vele procedures gevoerd tegen instanties die betrokken waren bij de uithuisplaatsing van zijn zoon, en het bleek dat zijn procedeergedrag niet gericht was op het herstellen van contact met zijn zoon, maar op het voortzetten van de strijd met betrokken instanties.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser, gezien zijn eerdere gedrag en de afwijzingen van zijn verzoeken om bijzondere bijstand, geen recht had op ontheffing van het griffierecht. Het beroep van eiser werd daarom niet-ontvankelijk verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/668
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2019 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[Naam], te [Plaats], eiser,

en

het Drechtstedenbestuur, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 1 februari 2019 (bestreden besluit) het bezwaar van eiser tegen het besluit van 20 december 2018, waarbij het herhaalde verzoek om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht (nota met kenmerk 4000 8591 0192 9150) is afgewezen, ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Omdat eiser een beroep op betalingsonmacht heeft gedaan in verband met de verplichting griffierecht te voldoen, zal de rechtbank zich ambtshalve buigen over de vraag of eiser geen ontheffing van de verplichting tot het betalen van griffierecht moet worden verleend, omdat met het instellen van beroep sprake is van misbruik van recht (ABRvS 12 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2730). De rechtbank brengt in dit verband in herinnering dat, gelet op de grote hoeveelheid aanvragen van eiser aan en procedures van eiser tegen verweerder en andere instanties, alsmede op de eerder gegeven oordelen van de bestuursrechter over het procedeergedrag van eiser, inmiddels het punt is bereikt dat de rechtbank voorshands uitgaat van misbruik van recht door eiser, tenzij aanknopingspunten bestaan voor het tegendeel (Rb. Rotterdam 17 mei 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:4060). De rechtbank komt gelet hierop tot de volgende beoordeling.
3. De Centrale Raad van Beroep heeft een groot aantal eerdere buitenbehandelingstellingen en afwijzingen door verweerder naar aanleiding van aanvragen van eiser om bijzondere bijstand in verband met kosten die voortvloeien uit het voeren van procedures in stand gelaten (CRvB 24 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2244; ECLI:NL:CRVB:2018:2247; ECLI:NL:CRVB:2018:2252; ECLI:NL:CRVB:2018:2253 en ECLI:NL:CRVB:2018:2254) en heeft in een aantal andere zaken geoordeeld dat rechtsmiddelen met betrekking tot dergelijke afgewezen aanvragen bij gebrek aan belang niet-ontvankelijk waren (CRvB 24 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2246; ECLI:NL:CRVB:2018:2248; ECLI:NL:CRVB:2018:2249 en ECLI:NL:CRVB:2018:2251). Uit deze uitspraken kan minstgenomen worden afgeleid dat eiser veelvuldig verzoeken om bijzondere bijstand doet om kosten van griffierecht te kunnen voldoen in volstrekt kansloze zaken. Bovendien heeft de rechtbank eerder geoordeeld dat sprake is van misbruik van recht in zaken waarin sprake is van verzoeken van eiser om bijzondere bijstand in de kosten van griffierecht (Rb. Rotterdam 8 september 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:6919 en Rb. Rotterdam 3 mei 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:3397). Voorts is de rechtbank eerder gebleken dat eiser vele verzoeken om openbaarmaking bij het Drechtstedenbestuur heeft ingediend omdat hij het Drechtstedenbestuur wil dwarszitten vanwege de afwijzing van aanvragen om bijstand (Rb. Rotterdam 8 september 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:6917).
4. Ook in deze zaak is niet gebleken van enige noodzaak tot het maken van kosten. Zo heeft verweerder terecht vastgesteld dat de procedure waarin eiser kosten heeft in verband met verschuldigde griffierecht van € 79 niet is gericht op een omgangsregeling met zijn zoon. De procedure waarvoor eiser herhaaldelijk vraagt om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht ziet namelijk op het verzoek tot het horen van bestuurders van een instelling voor de jeugdhulp, dit met het oogmerk om hen aansprakelijk te kunnen stellen in verband met de uithuisplaatsing van zijn minderjarige zoon in 2004. Tegen instanties die betrokken zijn bij de uithuisplaatsing en onderbrenging van de zoon van eiser bij een pleeggezin zijn door eiser al vele procedures gevoerd. Daarbij is vastgesteld dat eiser blijkens zijn procedeergedrag niet uit is op het herstellen van contact met zijn zoon, maar op het voortzetten van de strijd met betrokken instanties en het daarbij kunnen incasseren van geldsommen, zoals dwangsommen en proceskostenvergoedingen (ABRvS 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3310 en ABRvS 31 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3558). Verder ligt aan de ontzetting van eiser uit het ouderlijk gezag een onherroepelijke rechterlijke beslissing ten grondslag, terwijl niet is gebleken van enige positieve rechterlijke beslissing op het verzoek van eiser om hem in het ouderlijk gezag te herstellen (zie CRvB 6 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1305).
5. Gelet op een en ander valt niet in te zien dat in dit geval wel sprake zou zijn van noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet en is gelet op het eerdere procedeergedrag van eiser ook nu sprake is van misbruik van recht. Eiser komt wegens misbruik van recht geen beroep toe op ontheffing van de verplichting griffierecht te voldoen. Eiser is daarmee in verzuim het griffierecht te voldoen, zodat het beroep op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb kennelijk niet-ontvankelijk is.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 2 september 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.