ECLI:NL:RBDHA:2023:1791

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
C/09/639511 / KG ZA 22-1089
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling van dwangsommen door de Staat der Nederlanden in kort geding over rechterlijke onafhankelijkheid

In deze zaak heeft eiser, aangeduid als [eiser01], de Staat der Nederlanden aangeklaagd in een kort geding, waarin hij vorderingen heeft ingediend met betrekking tot vermeende onrechtmatige rechterlijke beslissingen. Eiser stelt dat hij al geruime tijd betrokken is in verschillende procedures en dat hij herhaaldelijk wordt benadeeld door de rechterlijke macht, wat zijn recht op een eerlijk proces zou schenden. Hij vordert dat de Staat wordt veroordeeld tot het betalen van dwangsommen voor elke onrechtmatige beslissing die door rechters wordt genomen. De voorzieningenrechter heeft op 7 februari 2023 uitspraak gedaan en de vorderingen van eiser afgewezen. De rechter oordeelde dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht niet kan worden aangetast door een veroordeling tot betaling van dwangsommen, omdat dit zou betekenen dat de Staat invloed zou uitoefenen op de beslissingen van individuele rechters. De voorzieningenrechter benadrukte dat alleen een hoofdveroordeling kan leiden tot een dwangsom en dat de vorderingen van eiser niet aan deze voorwaarde voldoen. Bovendien werd opgemerkt dat de vorderingen van eiser niet ontvankelijk zijn, omdat deze zich richten op de processuele belangen die hij stelt te hebben bij andere rechtsinstanties. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat het niet aan hem is om te oordelen over de gedragingen van andere rechters in concrete zaken. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van het geding, die zijn begroot op € 1.755,--.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/639511 / KG ZA 22-1089
Vonnis in kort geding van 7 februari 2023
in de zaak van
[eiser01] ,wonende op een geheim adres,
eiser,
advocaat mr. S. van Buuren te ‘s-Gravendeel, gemeente Hoeksche Waard,
tegen:
de Staat der Nederlandente Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. S. Heeroma te Den Haag.
Partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘de Staat’ genoemd.

1.Waar gaat deze zaak over?

1.1.
[eiser01] is al geruime tijd als partij betrokken in verschillende rechterlijke procedures, waaronder verzoeken tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor en bestuursrechtelijke procedures. Hij vindt dat in die procedures door verschillende rechters bij herhaling verkeerde beslissingen worden genomen ten aanzien van procedurele aspecten. Hij stelt onder meer dat zijn recht op vrijstelling van griffierecht wordt miskend, dat hem ten onrechte wordt geweigerd opnames van zittingen te maken en dat beslissingen worden genomen zonder dat vooraf de naam van de behandelend rechter aan hem bekend wordt gemaakt. Uit de vorderingen van [eiser01] (hierna onder 3.1 weergeven) blijkt wat er volgens hem nog meer niet goed wordt gedaan. [eiser01] vindt dat door dit handelen van verschillende rechters het voor hem steeds moeilijker wordt een rechtsmiddel te benutten dat onrecht aanpakt en corrigeert. Hij stelt dat er voor hem geen sprake meer is van een eerlijk proces, toegang tot de rechter of een transparante procedure. [eiser01] wil met dit kort geding bereiken dat volgens hem onrechtmatige beslissingen niet meer worden genomen. Volgens hem moet de Staat worden veroordeeld om dwangsommen te betalen als dergelijke beslissingen nog wel worden genomen.
1.2.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van [eiser01] af. Naast een wat meer formele reden voor die afwijzing, is de reden voor die afwijzing dat rechters onafhankelijk zijn en dat de Staat geen mogelijkheden heeft om aan rechters op te dragen welke beslissingen zij moeten nemen.
1.3.
Hierna zal worden weergegeven hoe de procedure is verlopen, wat [eiser01] vordert, de overwegingen van de voorzieningenrechter en de beslissing.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord van de Staat.
2.2.
Op 16 januari 2023 is de mondelinge behandeling gehouden, waarbij de door de advocaat van [eiser01] gebruikte pleitnotities zijn overgelegd. Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

3.De vorderingen van [eiser01]

3.1.
vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te veroordelen een dwangsom te betalen van € 1.000,= (tot een maximum van € 25.000,=) per rechterlijke beslissing:
wanneer [eiser01] geen vrijstelling van het griffierecht wordt verleend, als hij wel aan de wettelijke criteria voldoet;
wanneer [eiser01] ongemotiveerd of in strijd met de Persrichtlijn verboden wordt om persopnames te maken;
wanneer het [eiser01] niet op tijd, dus uiterlijk een week voor de zitting, bekend gemaakt wordt wie de rechter in een procedure is (of, bij een meervoudige zaak, wie de rechters zijn);
wanneer het [eiser01] niet wordt toegestaan om een rechter te wraken, behalve als er een wrakingsverbod is, of als een rechter een wrakingsverzoek negeert, waaronder begrepen civielrechtelijke voorwaardelijke wrakingsverzoeken;
wanneer een rechter het uitgangspunt van kwade trouw hanteert of misbruik van recht aanneemt zonder dat een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden;
wanneer de bewijslast in het kader van de postproblematiek (als de verzending en/of ontvangst wordt betwist) wordt omgedraaid zonder dat [eiser01] in de gelegenheid wordt gesteld tot bewijsvoering;
wanneer een rechter het verzoek om verletkosten van [eiser01] ongemotiveerd afwijst of weigert een redelijk tarief vast te stellen;
althans, een dwangsomhoogte en dwangsommaximum naar redelijkheid op te leggen, met veroordeling van de Staat in de proceskosten (explootkosten, griffierecht, salaris advocaat, reiskosten en verletkosten naar redelijkheid), de nakosten overeenkomstig het geldende liquidatietarief, alles te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser01] voert als onderbouwing voor zijn vorderingen samengevat het volgende aan. [eiser01] heeft de afgelopen jaren veel gepubliceerd op sociale media over de vele misstanden bij verschillende overheidsinstanties. Hij stelt dat een conflict vaak eindigt in een rechtszaak als een ambtenaar oneerlijk is over inhoudelijke zaken. De mening van een ambtenaar verandert volgens [eiser01] via dossieropbouw tot een feit in een bureaucratische werkelijkheid. Het is voor [eiser01] dan heel moeilijk om via een klacht en een gesprek alsnog zijn gelijk te halen. Een procedure is vaak de enige route. Vanuit deze achtergrond, [eiser01] als een kritische, actief participerende en procederende burger, krijgt hij steeds meer tegengas vanuit de rechterlijke macht, waardoor het voor hem steeds moeilijker wordt een rechtsmiddel te benutten dat onrecht aanpakt en corrigeert. De fundamentele grond- en mensenrechten die [eiser01] heeft worden in de praktijk zo ver uitgehold dat er geen sprake meer is van een eerlijk proces, toegang tot de rechter of een transparante procedure. [eiser01] wordt door oneigenlijke middelen ertoe gebracht dat hij ervan afziet om de overheid in een concrete procedure en met concrete belangen ter discussie te stellen. Dat wil [eiser01] niet pikken in een democratische, constitutionele rechtstaat. Om ernstig rechterlijk wangedrag richting [eiser01] vanuit de Staat aan te pakken stelt [eiser01] de hierboven weergegeven vorderingen in, die hij in de dagvaarding afzonderlijk toelicht. Het lukt [eiser01] niet om over de in de vorderingen opgenomen punten afspraken te maken met de rechterlijke macht in het algemeen, of de rechtbank Rotterdam specifiek of individuele rechters. Niemand bij de Staat voelt zich (eind)verantwoordelijk voor het recht op een eerlijk proces van [eiser01] . Omdat vrijwillig afspraken maken niet lukt en [eiser01] in tientallen procedures onrechtmatig wordt behandeld, ligt het opleggen van een dwangsom voor de hand. [eiser01] stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen vanwege de hoeveelheid zaken die speelt. De onrechtmatige rechtspraak moet zo snel mogelijk stoppen voor [eiser01] .
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Alle vorderingen van [eiser01] houden in dat de Staat wordt veroordeeld een dwangsom te betalen als bepaalde rechterlijke beslissingen zijn genomen. Zo’n veroordeling is niet mogelijk. Op grond van artikel 611a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan alleen een dwangsom worden opgelegd voor het geval aan een hoofdveroordeling niet wordt gedaan. Een dwangsom kan dus alleen als bijkomende veroordeling aan een hoofdveroordeling worden toegevoegd. Die hoofdveroordeling houdt dan in dat aan een partij een gebod of een verbod wordt opgelegd. [eiser01] vordert niet dat aan de Staat een gebod of verbod wordt opgelegd, maar vordert de dwangsom als hoofdveroordeling. Dat is dus niet mogelijk. Alleen al om deze reden zijn de vorderingen van [eiser01] niet toewijsbaar.
4.2.
Ook als de voorzieningenrechter de vorderingen van [eiser01] zo zou begrijpen dat hij wel geboden of verboden vordert, waar dan bij overtreding een dwangsom verschuldigd wordt, kunnen de vorderingen evenmin worden toegewezen. De reden hiervoor is dat iemand niet worden veroordeeld tot iets waarvan vooraf vaststaat dat hij er geen uitvoering aan kan geven. Die situatie is hier aan de orde. Bij toewijzing van de vorderingen van [eiser01] (of bij het opleggen van geboden of verboden in lijn met de vorderingen van [eiser01] ) zou dat betekenen dat de Staat – om te voorkomen dat mogelijk dwangsommen verschuldigd worden – individuele rechters opdracht moet geven over te nemen beslissingen in individuele procedures. Dat is, zoals de Staat terecht stelt, onverenigbaar met de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht (zoals verankerd in de Grondwet). Zonder uitzondering is een rechter die met de behandeling van een zaak is belast autonoom. Dat wil zeggen dat de rechter geen aanwijzingen kunnen worden gegeven over de wijze waarop de rechter moet oordelen. Dat heeft [eiser01] tijdens de zitting op 16 januari 2023 ook erkend. De Staat heeft daarom geen middelen tot zijn beschikking om af te dwingen dat rechters beslissingen nemen of handelen op de manier die [eiser01] met zijn vorderingen probeert te bereiken. Ook hierop stranden de vorderingen van [eiser01] .
4.3.
De voorzieningenrechter merkt nog op dat uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad eveneens volgt dat de vorderingen van [eiser01] niet toewijsbaar zijn. Onder andere in het arrest van 28 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1806) heeft de Hoge Raad overwogen dat als een vordering alleen strekt tot de bescherming van de processuele belangen die een eiser of verzoeker stelt te hebben bij de procesvoering bij een andere rechter, deze daarin niet-ontvankelijk is bij de (als restrechter aangezochte) burgerlijke rechter. Die partij is in die rechtsgang bij die andere rechter aangewezen op de voor die rechtsgang gestelde regels en de mogelijkheden tegen een beslissing van de rechter op te komen.
4.4.
Tijdens de zitting op 16 januari 2023 heeft [eiser01] nog gesteld dat zijn vorderingen zich richten op het beleidsniveau van rechtsinstanties en niet op het casusniveau. Die stelling komt niet overeen met zijn vorderingen, die allemaal betrekking hebben rechterlijke beslissingen en alleen procedures (kunnen) betreffen waarin [eiser01] betrokken is. Rechterlijke beslissingen worden in individuele zaken (dus op casusniveau) genomen. Dat het in de situatie van [eiser01] om veel zaken gaat, betekent niet dat er sprake is van beslissingen op beleidsniveau. Overigens doet het al of niet individuele zaaksoverstijgend karakter niets af aan de zojuist aan de orde gekomen rechterlijke autonomie.
4.5.
Omdat de vorderingen om de hiervoor genoemde redenen niet kunnen worden toegewezen, zal de voorzieningenrechter in het midden laten of de verwijten die [eiser01] in zijn dagvaarding maakt en waar hij zijn vorderingen op baseert terecht (kunnen) zijn. Het is niet aan de voorzieningenrechter om in dit kort geding over gedragingen of beslissingen van andere rechters in concrete zaken te oordelen. Als [eiser01] het met bepaalde beslissingen niet eens is, kan hij daartegen (al of niet met een beroep op schending van fundamentele rechtsbeginselen) opkomen. Voor zover geen rechtsmiddel beschikbaar is tegen een processuele beslissing, kan hij die beslissing in hoger beroep, nadat een eindbeslissing is genomen, laten toetsen.
4.6.
Voor zover [eiser01] er mogelijk met enig recht op wijst dat het bijvoorbeeld niet juist is dat rechterlijke oordelen worden geveld zonder dat hij op voorhand op de hoogte is gesteld van de naam van de rechter of rechters die een beslissing zal of zullen nemen (in gevallen waarin geen mondelinge behandeling plaatsvindt) geldt dat hierin geen verandering gebracht kan worden door middel van de door [eiser01] gevorderde veroordeling. Ter zitting is namens de Staat (meer precies: namens de Raad voor de rechtspraak) medegedeeld dat dit onderwerp zal worden meegenomen bij de evaluatie van de zogenoemde Code zaakstoedeling.
4.7.
Omdat de vorderingen van [eiser01] worden afgewezen, wordt hij veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser01] af;
5.2.
veroordeelt [eiser01] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat [eiser01] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2023.
idt