ECLI:NL:RBROT:2022:8572

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
643038 / HA RK 22-828
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechters in bestuursrechtelijke procedures

Op 27 september 2022 heeft de Meervoudige kamer voor wrakingszaken van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker. Het verzoeker betreft de rechters die op 31 juli 2022 lopende bestuursrechtelijke procedures behandelen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek niet-ontvankelijk is, omdat de verzoeker de behandelend rechter(s) niet bij naam heeft genoemd en de zaken nog niet aan een rechter zijn toebedeeld. De wrakingskamer heeft ook opgemerkt dat de verzoeker in het verleden al meerdere keren misbruik heeft gemaakt van het wrakingsmiddel, wat heeft geleid tot eerdere beslissingen om toekomstige wrakingsverzoeken van verzoeker niet in behandeling te nemen. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat het verzoek geen feiten of omstandigheden bevat die de onpartijdigheid van de rechter zouden kunnen schaden. Daarom is het verzoek tot wraking afgewezen en is bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de genoemde procedures niet in behandeling wordt genomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 643038 / HA RK 22-828
Beslissing van 27 september 2022
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [adres] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van
de rechter(s) die zijn op 31 juli 2022 lopende zaken behandelen of gaan behandelen.

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1.
Op 31 juli 2022 zijn van verzoeker bij de rechtbank Rotterdam 22 bestuursrechtelijke procedures in behandeling. Deze procedures hebben als kenmerken:
ROT 20 / 4903; ROT 20 / 5128; ROT 20 / 6918; ROT 20 / 6919; ROT 20 / 6920;
ROT 20 / 6921; ROT 20 / 6922; ROT 21 / 449; ROT 21 / 603; ROT 21 / 960;
ROT 21 / 2151; ROT 21 / 2351; ROT 21 / 3043; ROT 21 / 3809; ROT 21 / 3858;
ROT 21 / 6026; ROT 21 / 6087; ROT 21 / 6119; ROT 21 / 6120; ROT 21 / 6224;
ROT 22 / 737; ROT 22 / 771; ROT 22 / 801; ROT 22 / 939; ROT 22 / 945; ROT 22 / 1032; ROT 22 / 1580; ROT 22 / 1614; ROT 22 / 1921; ROT 22 / 2188; ROT 22 / 2313;
ROT 22 / 2316; ROT 22 / 3254; ROT 22 / 3454 en ROT 22 / 3504.
1.2.
In zijn e-mailbericht van 31 juli 2022 aan de administratie bestuursrecht van deze rechtbank heeft verzoeker wraking van de rechter verzocht en elke procedure die bij deze rechtbank loopt. De exacte formulering van het verzoek is hierna in rechtsoverweging 2.2. weergegeven.
1.3.
Aan de wrakingskamer zijn ter beschikking gesteld de dossiers van de hiervoor omschreven bestuursrechtelijke procedures.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1.
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Abw) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
In artikel 8:16 Abw is bepaald dat het verzoek moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden (lid 1) en dat alle feiten of omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen (lid 3).
2.2.
Het wrakingsverzoek van verzoeker luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“…..
In twee zaken heb ik twee verschillende antwoorden gekregen ten aanzien van een vrijstelling van het griffierecht.
Dit kan natuurlijk niet.
Het gaat om:
- ROT 22/2313, waarbij vrijstelling is toegekend d.d. 21 juli 2022;
- ROT 22/1580, waarbij vrijstelling is geweigerd d.d. 22 juli 2022 (met verwijzing naar 1 juli 2022).
Hier ga ik natuurlijk op geen enkele manier mee akkoord.
Mocht u zaken weder/opnieuw de nek omdraaien vanwege uw wanbeleid ten aanzien van het blokkeren van mijn recht op toegang tot de rechter, dan wraak ik hierbij de rechter.
Dit wrakingsverzoek geldt voor elke procedure die bij uw rechtbank loopt.
Deze wrakingsrondes lijken mij evident niet nodig, als u gewoon de vrijstellingen verleend, waar ik recht op heb gezien mijn inkomen.
Graag z.s.m. uw bevestiging en het stroomlijnen van de gang van zaken.
…..”
2.3.
Gelet op de hiervoor weergegeven formulering van het wrakingsverzoek leest en begrijpt de wrakingskamer het verzoek aldus, dat dit wordt gedaan in elke op 31 juli 2022 bij deze rechtbank nog in behandeling zijnde bestuursrechtelijke procedure van verzoeker waarin door de rechter nog geen beslissing is genomen ten aanzien van het beroep van verzoeker op betalingsonmacht ten aanzien van het verschuldigde griffierecht en voor zover die beslissing voor verzoeker negatief zal gaan uitvallen.
2.4.
Ten aanzien van het aldus gelezen en begrepen wrakingsverzoek overweegt de wrakingskamer in de afzonderlijke, op 31 juli 2022 bij deze rechtbank in behandeling zijnde bestuursrechtelijke procedures van verzoeker als volgt:
ROT 20 / 4903, ROT 20 / 5128, ROT 20 / 6918, ROT 20 / 6919, ROT 20 / 6920,
ROT 20 / 6921, ROT 20 / 6922, ROT 21 / 603, ROT 21 / 449, ROT 21 / 2151,
ROT 21 / 2351, ROT 21 / 3043, ROT 21 / 3809 en ROT 21 / 3858
Deze 14 procedures betreffen door verzoeker ingesteld bestuursrechtelijk beroep tegen besluiten van het Drechtstedenbestuur, waarbij een bezwaar van verzoeker tegen een beslissing van dat bestuur ongegrond werd verklaard.
Bij uitspraak van 5 oktober 2021 heeft de rechtbank:
  • het beroep in de zaak ROT 20 / 6922 gegrond verklaard, het besluit van het Drechtstedenbestuur vernietigd en bepaald dat dat bestuur een nieuwe beslissing op bezwaar neemt;
  • het beroep in de zaak ROT 20 / 4903 ongegrond verklaard en
  • de overige beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Bij faxbericht van 15 november 2021 is verzoeker in verzet gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank van 5 oktober 2021.
Op 24 augustus 2022 is ter griffie ingekomen een aanvullend verzetschrift van verzoeker, gedateerd 20 augustus 2022, welk verzetschrift is gericht op de procedures met voornoemde kenmerken, met uitzondering van de procedure met kenmerk ROT 20 / 6922.
In de uitspraak van 5 oktober 2021 is in alle daarin begrepen zaken door de rechter ook al beslist ten aanzien van het door verzoeker verschuldigde griffierecht. Die beslissing is door het gedane verzet nog niet definitief, maar het verzet wordt beoordeeld door een andere rechter dan die welke op 5 oktober 2021 heeft beslist. Mocht het verzet gegrond worden bevonden, wordt de zaak aan een thans nog onbekende rechter toegedeeld. Onder deze omstandigheden is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek geen betrekking heeft op deze 14 procedures.
ROT 21 / 960
Deze procedure betreft het beroep van verzoeker tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie van 15 februari 2021 tot kennelijke ongegrondverklaring van het bezwaar van verzoeker tegen de brief van de hoofdofficier van justitie in het arrondissementsparket Rotterdam van 18 januari 2021.
Op 10 maart 2022 heeft de rechtbank zonder zitting uitspraak gedaan, waarbij het beroep van verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard omdat hem wegens misbruik van recht geen ontheffing van griffierecht wordt verleend, zodat hij in verzuim is het in deze zaak verschuldigde griffierecht te voldoen.
Bij brief van 22 maart 2022 heeft verzoeker verzet gedaan tegen de uitspraak van 10 maart 2022. Op 29 maart 2022 is ter griffie ingekomen een schriftelijke verklaring van verzoeker ten aanzien van zijn inkomen en vermogen, gedateerd 22 maart 2022 en met een bijlage.
In de uitspraak van 10 maart 2022 is door de rechter al beslist ten aanzien van het door verzoeker verschuldigde griffierecht. Die beslissing is door het gedane verzet nog niet definitief, maar het verzet wordt beoordeeld door een andere rechter dan die welke op 10 maart 2022 heeft beslist. Mocht het verzet gegrond worden bevonden, wordt de hernieuwde behandeling van de zaak ten gronde aan een thans nog onbekende een rechter toegedeeld. Onder deze omstandigheden is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek geen betrekking heeft op deze verzetprocedure.
ROT 21 / 6087
Deze procedure betreft het beroep van verzoeker tegen de fictieve beslissing van Stichting Jeugdbescherming Rotterdam-Rijnmond, te weten het niet of niet tijdig beslissen op verzoeken van verzoeker op grond van de Wet openbaarheid van bestuur en de Wet hergebruik van overheidsinformatie.
Op 16 maart 2022 heeft de rechtbank zonder zitting uitspraak gedaan, waarbij het beroep van verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard omdat hem wegens misbruik van recht geen ontheffing van griffierecht wordt verleend, zodat hij in verzuim is het in deze zaak verschuldigde griffierecht te voldoen.
Bij brief van 21 maart 2022 heeft verzoeker verzet gedaan tegen de uitspraak van 16 maart 2022.
In de uitspraak van 16 maart 2022 is door de rechter al beslist ten aanzien van het door verzoeker verschuldigde griffierecht. Die beslissing is door het gedane verzet nog niet definitief, maar het verzet wordt beoordeeld door een andere rechter dan die welke op 16 maart 2022 heeft beslist. Mocht het verzet gegrond worden bevonden, wordt de hernieuwde behandeling van de zaak ten gronde aan een thans nog onbekende een rechter toegedeeld. Onder deze omstandigheden is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek geen betrekking heeft deze verzetprocedure.
ROT 21 / 6119 en ROT 21 / 6120
Deze procedures betreffen het beroep van verzoeker tegen de fictieve beslissingen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel, te weten het telkens niet of niet tijdig beslissen op verzoeken van verzoeker op grond van de Wet openbaarheid van bestuur en de Wet hergebruik van overheidsinformatie.
Op 16 maart 2022 heeft de rechtbank zonder zitting uitspraak gedaan, waarbij de beroepen van verzoeker niet-ontvankelijk zijn verklaard omdat hem wegens misbruik van recht geen ontheffing van griffierecht wordt verleend, zodat hij in verzuim is het in deze zaken verschuldigde griffierecht te voldoen.
Bij brief van 21 maart 2022 heeft verzoeker verzet gedaan tegen de uitspraak van 16 maart 2022.
In de uitspraak van 16 maart 2022 is door de rechter al beslist ten aanzien van het door verzoeker verschuldigde griffierecht. Die beslissing is door het gedane verzet nog niet definitief, maar het verzet wordt beoordeeld door een andere rechter dan die welke op 16 maart 2022 heeft beslist. Mocht het verzet gegrond worden bevonden, wordt de hernieuwde behandeling van de zaak ten gronde aan een thans nog onbekende rechter toegedeeld. Onder deze omstandigheden is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek geen betrekking heeft deze verzetprocedure.
ROT 21 / 6026
Deze procedure betreft het beroep van verzoeker tegen de beslissing van het Drechtsteden-bestuur van 18 november 2021 – genomen na bezwaar van verzoeker tegen de eerdere beschikking van 9 oktober 2020 – tot toekenning van door verzoeker aangevraagde bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht.
In zijn beroepschrift van 1 december 2021 verzoekt verzoeker in verband met zijn inkomen het griffierecht op nihil te stellen, dan wel uitstel te verlenen, dan wel deze te verlagen.
Bij brief van 13 december 2021 heeft de griffier aan verzoeker meegedeeld dat hij van mening is dat verzoeker voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht en dat hij in de zaak van verzoeker vooralsnog afziet van het heffen van griffierecht.
ROT 21 / 6224
Deze procedure betreft het beroep van verzoeker tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwijndrecht van 14 december 2021 – genomen na bezwaar van verzoeker tegen het besluit van dat college van 2 juli 2021 – tot het deels toewijzen van een verzoek van verzoeker op grond van de Wet openbaarheid van bestuur.
In zijn beroepschrift van 16 december 2021 verzoekt verzoeker in verband met zijn inkomen het griffierecht op nihil te stellen, dan wel uitstel te verlenen, dan wel deze te verlagen.
Bij brief van 31 december 2021 heeft de griffier aan verzoeker meegedeeld dat hij van mening is dat verzoeker voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht en dat hij in de zaak van verzoeker vooralsnog afziet van het heffen van griffierecht.
ROT 22 / 737
Deze procedure betreft het beroep van verzoeker tegen de beslissing van de Korpschef van politie te Rotterdam van 22 januari 2022, waarbij het verzoek van verzoeker op grond van de Wet politiegegevens en de Algemene verordening gegevensbescherming tot het wijzigen van zijn persoonsgegevens werd afgewezen.
Bij brieven van de griffier van 27 mei 2022 is aan verzoeker en aan de Korpschef meegedeeld dat de behandeling van het beroep op 31 mei 2022 tot een nader te bepalen datum is uitgesteld en dat partijen over de voortgang van de procedure later bericht krijgen.
ROT 22 / 771
Deze procedure betreft het beroep van verzoeker tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht van 4 februari 2022 tot ongegrondverklaring van het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van dat college van 15 november 2021.
In zijn beroepschrift van 15 februari 2022 verzoekt verzoeker in verband met zijn inkomen het griffierecht op nihil te stellen, dan wel uitstel te verlenen, dan wel deze te verlagen.
Bij brief van 8 maart 2022 heeft de griffier aan verzoeker meegedeeld dat hij van mening is dat verzoeker voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht en dat hij in de zaak van verzoeker vooralsnog afziet van het heffen van griffierecht.
ROT 22 / 801
Deze procedure betreft het beroep van verzoeker tegen de beslissing van de Korpschef van politie te Rotterdam van 27 januari 2022, waarbij de verzoeken van verzoeker op grond van de Wet politiegegevens en de Algemene verordening gegevensbescherming tot kennisname van zijn persoonsgegevens werden afgewezen.
In zijn beroepschrift van 16 februari 2022 verzoekt verzoeker in verband met zijn inkomen het griffierecht op nihil te stellen, dan wel uitstel te verlenen, dan wel deze te verlagen.
Bij brief van 7 maart 2022 heeft de griffier aan verzoeker meegedeeld dat hij van mening is dat verzoeker voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht en dat hij in de zaak van verzoeker vooralsnog afziet van het heffen van griffierecht.
ROT 22 / 939
Deze procedure betreft het beroep van verzoeker tegen de het bericht van de Commissie Werkelijke Schade van 22 februari 2022 aan verzoeker, waarin aan verzoeker onder meer werd meegedeeld dat haar bericht van 27 januari 2022 aan verzoeker niet een besluit is waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
In zijn beroepschrift van 24 februari 2022 verzoekt verzoeker in verband met zijn inkomen het griffierecht op nihil te stellen, dan wel uitstel te verlenen, dan wel deze te verlagen.
Bij brief van 4 maart 2022 heeft de griffier aan verzoeker meegedeeld dat hij van mening is dat verzoeker voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht en dat hij in de zaak van verzoeker vooralsnog afziet van het heffen van griffierecht.
ROT 22 / 945
Deze procedure betreft het beroep van verzoeker tegen de beslissing van de Minister van Justitie en Veiligheid van 15 februari 2022, waarbij het bezwaar van verzoeker tegen de brief van die Minister van 22 november 2021 kennelijk ongegrond is verklaard.
In zijn beroepschrift van 25 februari 2022 verzoekt verzoeker in verband met zijn inkomen het griffierecht op nihil te stellen, dan wel uitstel te verlenen, dan wel deze te verlagen.
Bij brief van 8 maart 2022 heeft de griffier aan verzoeker meegedeeld dat hij van mening is dat verzoeker voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht en dat hij in de zaak van verzoeker vooralsnog afziet van het heffen van griffierecht.
Bij brieven van de griffier van 20 juli 2022 is aan partijen in deze procedure meegedeeld dat de rechtbank voornemens is het beroep op 30 september 2022 te behandelen in het gerechtsgebouw te Dordrecht.
ROT 22 / 1032
Deze procedure betreft het beroep van verzoeker tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwijndrecht van 28 februari 2022, waarbij het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van dat college van 15 november 2021 op het verzoek van verzoeker tot registratie van beperking van verstrekking van persoonsgegevens uit de basisregistratie personen, kennelijk ongegrond is verklaard.
In zijn beroepschrift van 1 maart 2022 verzoekt verzoeker in verband met zijn inkomen het griffierecht op nihil te stellen, dan wel uitstel te verlenen, dan wel deze te verlagen.
Bij brief van 14 maart 2022 heeft de griffier aan verzoeker meegedeeld dat hij van mening is dat verzoeker voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht en dat hij in de zaak van verzoeker vooralsnog afziet van het heffen van griffierecht.
ROT 22 / 1921
Deze procedure betreft het beroep van verzoeker tegen de (nieuwe) beslissing van het Openbaar Ministerie van 13 april 2022 tot buiten behandeling stellen van het verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur van verzoeker van 8 september 2020 wegens misbruik van recht.
In zijn beroepschrift van 20 april 2022 verzoekt verzoeker in verband met zijn inkomen het griffierecht te verlagen, uit te stellen dan wel kwijt te schelden.
Bij brief van 22 april 2022 heeft de griffier aan verzoeker meegedeeld dat zijn beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen. Bij brief van 18 mei 2022 heeft de griffier aan verzoeker meegedeeld dat hij ten aanzien van het verschuldigde griffierecht geen aanleiding ziet anders te oordelen.
ROT 22 / 2188
Deze procedure betreft het beroep van verzoeker tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen op het bezwaar van verzoeker tegen het werkplan van 6 augustus 2021.
In zijn beroepschrift van 7 mei 2022 verzoekt verzoeker in verband met zijn inkomen het griffierecht te verlagen, uit te stellen dan wel kwijt te schelden.
Bij brief van 25 mei 2022 heeft de griffier aan verzoeker meegedeeld dat hij van mening is dat verzoeker voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht en dat hij in de zaak van verzoeker vooralsnog afziet van het heffen van griffierecht.
ROT 22 / 2313
Deze procedure betreft het beroep van verzoeker tegen het besluit van het Drechtsteden-bestuur van 26 april 2022, gegeven in het kader van het niet verstrekken van leenbijstand.
In zijn beroepschrift van 15 mei 2022 verzoekt verzoeker in verband met zijn inkomen het griffierecht te verlagen, uit te stellen dan wel kwijt te schelden.
Bij brief van 21 juli 2022 heeft de griffier aan verzoeker meegedeeld dat hij van mening is dat verzoeker voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht en dat hij in de zaak van verzoeker vooralsnog afziet van het heffen van griffierecht.
Bij brieven van de griffier van 28 juli 2022 is aan partijen in deze procedure meegedeeld dat de rechtbank voornemens is het beroep op 14 oktober 2022 te behandelen in het gerechtsgebouw te Dordrecht.
ROT 22 / 2316
Deze procedure betreft het beroep van verzoeker tegen het besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid van 26 april 2022, waarbij het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van die Minister van 11 maart 2022 kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard omdat het bezwaarschrift niet voldoet aan de door de Algemene wet bestuursrecht daaraan gestelde eisen.
In zijn beroepschrift van 15 mei 2022 verzoekt verzoeker in verband met zijn inkomen het griffierecht op nihil te stellen, dan wel uitstel te verlenen, dan wel deze te verlagen.
Bij brief van 3 augustus 2022 heeft de griffier aan verzoeker meegedeeld dat zijn beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen.
ROT 22 / 3254
Deze procedure betreft het beroep van verzoeker tegen zeven fictieve besluiten van het Drechtstedenbestuur, bestaande in het niet tijdig beslissen op verzoeken van verzoeker tot het verstrekken van rechtsbijstand.
In zijn beroepschrift van 12 juli 2022 verzoekt verzoeker in verband met zijn inkomen het griffierecht te verlagen, uit te stellen dan wel kwijt te schelden.
Bij brief van 20 juli 2022 heeft de griffier aan verzoeker meegedeeld dat zijn beroep op betalingsonmacht ten aanzien van het griffierecht wordt afgewezen.
ROT 22 / 3454
Deze procedure betreft het beroep van verzoeker tegen het besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid van 6 juli 2022, waarbij het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van die Minister van 29 april 2022 kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard omdat het bezwaarschrift niet voldoet aan de door de Algemene wet bestuursrecht daaraan gestelde eisen.
In zijn beroepschrift van 14 juli 2022, ingediend bij de rechtbank Den Haag, verzoekt verzoeker in verband met zijn inkomen het griffierecht te verlagen, uit te stellen dan wel kwijt te schelden.
Bij brief van 21 juli 2022 heeft de griffier van de rechtbank Den Haag het beroepschrift toegezonden aan de rechtbank Rotterdam.
Bij brieven van 26 juli 2022 heeft de griffier van deze rechtbank aan partijen de ontvangst van het beroepschrift bevestigd.
ROT 22 / 3504
Deze procedure betreft het beroep van verzoeker tegen het besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid van 9 februari 2022, waarbij het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van die Minister van 23 november 2021 – inhoudende toewijzing van verzoeken van verzoeker op grond van de Wet openbaarheid van bestuur – ongegrond is verklaard.
In zijn beroepschrift van 17 februari 2022, ingediend bij de rechtbank Den Haag, verzoekt verzoeker in verband met zijn inkomen het griffierecht op nihil te stellen, dan wel uitstel te verlenen dan wel deze te verlagen.
Bij brief van 4 maart 2022 heeft de griffier van de rechtbank Den Haag aan verzoeker meegedeeld dat hij van mening is dat verzoeker voldoet aan de criteria voor betalings-onmacht en dat hij vooralsnog afziet van het heffen van griffierecht.
Bij brief van 21 juli 2022 heeft de griffier van de rechtbank Den Haag het beroepschrift toegezonden aan de rechtbank Rotterdam.
Bij brieven van 28 juli 2022 heeft de griffier van deze rechtbank aan partijen de ontvangst van het beroepschrift bevestigd.
ROT 21 / 6026, ROT 21 / 6224, ROT 22 / 737, ROT 22 / 771, ROT 22 / 801, ROT 22 / 939, ROT 22 / 945, ROT 22 / 1032, ROT 22 / 1921, ROT 22 / 2188, ROT 22 / 2313, ROT 22 / 2316, ROT 22 / 3254, ROT 22 / 3454 en ROT 22 / 3504 voorts:
Uit het wrakingsverzoek blijkt niet dat dit betrekking heeft op de rechter die met de behandeling van deze zaken belast is. De naam van de rechter wordt door verzoeker niet genoemd. Evenmin blijkt uit de stukken in de dossiers dat de zaken voor de behandeling van het door verzoeker ingestelde beroep inmiddels aan een rechter zijn toebedeeld. De tot heden in deze zaken met verzoeker gevoerde correspondentie is afkomstig van de griffier. Het verzoek is bovendien voorwaardelijk in die zin, dat de rechter eerst wordt gewraakt indien hij of zij een negatieve beslissing neemt op het verzoek tot vrijstelling van griffierecht. Het verzoek bevat geen (andere) feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De Awb voorziet niet in de mogelijkheid tot het doen van een voorwaardelijk wrakingsverzoek. De Hoge Raad heeft in de beschikking van 31 januari 2020 (ECLI:NL:HR: 2020:155) weliswaar overwogen dat een wrakingsverzoek afhankelijk kan worden gesteld van een afwijzende beslissing op een – in dat geval – verwijzingsverzoek. Dit ziet echter op de situatie dat het wrakingsverzoek zelf op een andere grond berust dan op de inhoud van de nog te nemen beslissing. Dat geval doet zich hier niet voor. Dit betekent dat het verzoek geen wrakingsverzoek is in de zin van art. 8:15 Awb. Het verzoek, voor zover in deze zaken gedaan, is kennelijk niet-ontvankelijk.
ROT 22 / 1580
Deze procedure betreft het beroep van verzoeker tegen het besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid van 22 maart 2022, waarbij een tweetal bezwaarschriften van verzoeker tegen het besluit van die Minister van 3 december 2021 ongegrond zijn verklaard omdat sprake is van misbruik van recht.
In zijn beroepschrift van 30 maart 2022 verzoekt verzoeker in verband met zijn inkomen het griffierecht op nihil te stellen, dan wel uitstel te verlenen, dan wel deze te verlagen.
Bij brief van 1 juli 2022 heeft de griffier aan verzoeker meegedeeld dat zijn beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen omdat hij niet (op tijd) heeft voldaan aan het verzoek om gegevens over inkomen en vermogen over te leggen.
Per e-mail van 14 juli 2022 heeft verzoeker in deze zaak een voorwaardelijk wrakings-verzoek ingediend. Bij beslissing van de wrakingskamer in deze rechtbank van 28 juli 2022 is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in het wrakingsverzoek van 14 juli 2022.
Uit het thans ter beoordeling voorliggende wrakingsverzoek, alsmede uit het wrakingsverzoek van 14 juli 2022 en de daarop door de wrakingskamer gegeven beslissing van 28 juli 2022 blijkt dat beide verzoeken geen betrekking hebben op de rechter die met de behandeling van de zaak belast is. De naam van de rechter wordt door verzoeker in beide verzoeken niet genoemd. Evenmin blijkt uit de stukken in het dossier dat de zaak voor de behandeling van het door verzoeker ingestelde beroep inmiddels aan een rechter is toebedeeld. De tot heden in deze zaak met verzoeker gevoerde correspondentie is afkomstig van de griffier. Het verzoek bevat derhalve geen opgave van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Voorts blijkt uit de genoemde stukken dat het thans ter beoordeling voorliggende wrakingsverzoek is gegrond op dezelfde feiten en omstandigheden – te weten het beroep van verzoeker op betalingsonmacht ten aanzien van griffierecht en de daarop door de griffier gegeven beslissing – als waarop het wrakingsverzoek van 14 juli 2022 door verzoeker was gebaseerd. Er is derhalve geen sprake van een wrakingsverzoek dat is gebaseerd op feiten of omstandigheden die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden. Het verzoek, voor zover in deze zaak gedaan, is kennelijk ongegrond.
ROT 22 / 1614
Deze procedure betreft het beroep van verzoeker tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel van 30 maart 2022, waarbij het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van dat college van 22 december 2021 niet-ontvankelijk is verklaard.
In zijn beroepschrift van 2 april 2022 verzoekt verzoeker in verband met zijn inkomen het griffierecht te verlagen, uit te stellen dan wel kwijt te schelden.
Bij brief van 23 juni 2022 heeft de griffier aan verzoeker meegedeeld dat zijn beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen.
Per e-mail van 8 juli 2022 heeft verzoeker in deze zaak een voorwaardelijk wrakings-verzoek ingediend. Bij beslissing van de wrakingskamer in deze rechtbank van 9 augustus 2022 is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in het wrakingsverzoek van 8 juli 2022.
Uit het thans ter beoordeling voorliggende wrakingsverzoek, alsmede uit het wrakingsverzoek van 8 juli 2022 en de daarop door de wrakingskamer gegeven beslissing van 9 augustus 2022 blijkt dat beide verzoeken geen betrekking hebben op de rechter die met de behandeling van de zaak belast is. De naam van de rechter wordt door verzoeker in beide verzoeken niet genoemd. Evenmin blijkt uit de stukken in het dossier dat de zaak voor de behandeling van het door verzoeker ingestelde beroep inmiddels aan een rechter is toebedeeld. De tot heden in deze zaak met verzoeker gevoerde correspondentie is afkomstig van de griffier. Het verzoek bevat derhalve geen opgave van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Voorts blijkt uit de genoemde stukken dat het thans ter beoordeling voorliggende wrakingsverzoek is gegrond op dezelfde feiten en omstandigheden – te weten het beroep van verzoeker op betalingsonmacht ten aanzien van griffierecht en de daarop door de griffier gegeven beslissing – als waarop het wrakingsverzoek van 8 juli 2022 door verzoeker was gebaseerd. Er is derhalve geen sprake van een wrakingsverzoek dat is gebaseerd op feiten of omstandigheden die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden. Het verzoek, voor zover in deze zaak gedaan, is kennelijk ongegrond.
2.5.
Voor een behandeling van het verzoek ter zitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.
2.6.
De wrakingskamer zal verzoeker om deze redenen, met toepassing van artikel 8, lid 2, aanhef en onder e van het Wrakingsprotocol rechtbank Rotterdam, niet-ontvankelijk verklaren in het wrakingsverzoek.

3.Misbruik van recht

3.1.
De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker in het kader van de zaken ROT 22 / 1580 en ROT 22 / 1614 inmiddels tweemaal een wrakingsverzoek heeft gedaan, waarbij het tweede verzoek telkens niet was gebaseerd op feiten en omstandigheden die eerst aan verzoeker bekend waren geworden na het eerste wrakingsverzoek.
3.2.
Voorts moet worden vastgesteld dat verzoeker zijn thans ter beoordeling voorliggende wrakingsverzoek doet in al zijn bij deze rechtbank in behandeling zijnde bestuursrechtelijke procedures, terwijl in die zaken nog geen sprake is van een rechter die een of meer van die zaken behandelt. Verzoeker wraakt op voorhand iedere rechter, nog voor deze aan de behandeling kan beginnen. Het verzoek kan niet anders worden opgevat dan strekkende ter voorkoming van een voor verzoeker onwelgevallige beslissing ten aanzien van het griffierecht. Daarvoor is het wrakingsmiddel niet bedoeld en verzoeker maakt op die manier misbruik van het wrakingsmiddel.
3.3.
De wrakingskamer is ambtshalve bekend met de omstandigheid dat verzoeker in het verleden al meermalen misbruik van het wrakingsmiddel heeft gemaakt (zie onder meer ECLI:NL:RBROT:2021:12907, ECLI:NL:RBROT:2021:12909, ECLI:NL:RBROT:2022: 4071 en ECLI:NL:RBROT:2022:4072) en dat om die reden al meermalen is bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet meer in behandeling wordt genomen. Verzoeker volhardt in zijn handelwijze, waarbij hij telkens naar het middel van wraking
grijpt zodra een verzoek van hem niet wordt gehonoreerd dan wel zodra zich in zijn zaken enige andere omstandigheid voordoet die hem onwelgevallig is.
3.4.
Dit alles overziende zal de wrakingskamer ook nu weer bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in alle zaken, waarin het wrakingsverzoek op ontvankelijkheid is beoordeeld, niet in behandeling wordt genomen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van de rechter(s) die zijn op 31 juli 2022 lopende zaken met kenmerken ROT 21 / 6026; ROT 21 / 6224; ROT 22 / 737; ROT 22 / 771; ROT 22 / 801; ROT 22 / 939; ROT 22 / 945; ROT 22 / 1032; ROT 22 / 1580; ROT 22 / 1614; ROT 22 / 1921; ROT 22 / 2188; ROT 22 / 2313; ROT 22 / 2316; ROT 22 / 3254; ROT 22 / 3454 en ROT 22 / 3504 behandelen of gaan behandelen;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in één of meer van de procedures met kenmerken ROT 21 / 6026; ROT 21 / 6224; ROT 22 / 737; ROT 22 / 771; ROT 22 / 801; ROT 22 / 939; ROT 22 / 945; ROT 22 / 1032; ROT 22 / 1580; ROT 22 / 1614; ROT 22 / 1921; ROT 22 / 2188; ROT 22 / 2313; ROT 22 / 2316; ROT 22 / 3254; ROT 22 / 3454 en ROT 22 / 3504 niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.P. Hameete, voorzitter, mr. E.A. Vroom en
mr. M.B. van den Enden, rechters en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken
op 27 september 2022 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.