Conclusie
1.Inleiding
amicus curiae(5.1-5.2). De opmerkingen van deze anderen en de reactie daarom van de Staatssecretaris zijn kort samengevat in 5.3 tot en met 5.5 en 5.6 tot en met 5.8.
2.De feiten en het geding in feitelijke instantie
De feiten
3.Het geding in cassatie
amicus curiae-procedure). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld op die schriftelijke opmerkingen te reageren. Belanghebbende heeft daarop te kennen gegeven geen aanleiding te zien voor een nadere inhoudelijke reactie. De Staatssecretaris heeft wel een inhoudelijke reactie ingediend.
amicus curiae-procedure en de reactie van de Staatssecretaris op de door derden ingediende opmerkingen.
betalingsverzuimbij handelstransacties, terwijl het bij de belastingrenteregeling gaat om een
aangifteverzuimdat leidt tot uitstel van het vaststellen van de aanslag. Het argument dat deze keuze door de wetgever in formele zin is gemaakt gaat volgens belanghebbende niet op, omdat de wetgever het vaststellen van het percentage van de belastingrente heeft overgebracht van de wet naar het Bbi. Belanghebbende betwist voorts de stelling van de Staatssecretaris dat de doelen van het hogere belastingrentepercentage duidelijk zouden zijn. De doelen bij de introductie van de belastingrenteregeling waren het tegengaan van ‘sparen bij de fiscus’, het verminderen van het aantal belastingplichtigen dat met belastingrente werd geconfronteerd en het genereren van budgettaire opbrengst. Deze doelen werden reeds bereikt met de opzet van de wettelijke regeling, met name door de beperking van het aantal situaties waarin belastingrente werd vergoed. Een jaar later is het hogere percentage voor vpb-plichtigen geïntroduceerd. Dit hogere percentage zou een extra financiële prikkel zijn tot het tijdig en correct voldoen aan fiscale verplichtingen en daarnaast leiden tot een additionele budgettaire opbrengst. Niet is duidelijk waarom voor belastingplichtigen in de vpb een andere financiële prikkel moet worden ingezet om aan de fiscale verplichtingen te voldoen. De toelichting op dit onderscheid in de wetsgeschiedenis snijdt volgens belanghebbende geen hout.
4.Aanwijzingen als massaal bezwaar
5.Amicus curiae-procedure
amicus curiae. Dit betekent dat ook anderen dan partijen zijn uitgenodigd om mee te denken. Voor het eerst is hiermee door de belastingkamer van de Hoge Raad gebruikt gemaakt van de sinds medio 2021 in art. 27gc AWR vastgelegde mogelijkheid om anderen dan partijen uit te nodigen schriftelijke opmerkingen te maken.
amicus-inbreng opengesteld vanwege de gevolgen die het in deze zaak te wijzen arrest kan hebben voor die anderen. De meedenkers zijn uitgenodigd om uiterlijk op 20 juni 2025 te reageren op de vragen die geformuleerd zijn in de procedure massaal bezwaar belastingrente (vpb) (4.2). [9]
amicimerken op dat de opbrengst voor de schatkist centraal lijkt te staan bij het bepalen van de percentages voor de belastingrenteregeling. Ook komt in de reacties de vraag naar voren of het toetsingsverbod van art. 120 Grondwet in de wegstaat aan toetsing van het belastingrentepercentage.
Hoogte belastingrente
Rentepercentages, marktconformiteit, werkelijk rendement en ruimte voor aanpassing
7.Beschouwing over de totstandkomingsgeschiedenis van de belastingrente
dàter wordt aangesloten bij de wettelijke rente voor handelstransacties, maar niet uiteengezet wordt
waaromeen nog niet geformaliseerde vpb-schuld voor de renteberekening op één lijn moet worden gesteld met een schuld wegens het niet tijdig voldoen aan een rechtstreeks uit een handelstransactie voortvloeiende contractuele betalingsverplichting. [75] Het te laat nakomen van elke andere rechtstreeks uit de wet voortvloeiende verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de overheid valt niet onder het hoge handelsrentepercentage, ook niet als die rente wordt verschuldigd door een ondernemer. [76] Te denken valt aan een omzetbelasting- of loonbelastingschuld, maar ook aan de verplichting tot schadevergoeding wegens onrechtmatige daad. Uit de parlementaire geschiedenis van art. 30hb AWR wordt niet duidelijk waarom een vpb-schuld in dit opzicht meer lijkt op een schuld uit de in een handelstransactie overeengekomen tegenprestatie, dan bijvoorbeeld op een omzetbelastingschuld of op de verplichting tot vergoeding van schade uit onrechtmatige daad. Het is waar dat vpb-plichtigen meestal ondernemer zijn, maar dat zijn zij niet altijd (zie art. 4 Wet Vpb 1969). En het is ook waar dat de winst van ondernemers meestal bestaat uit het resultaat van handelstransacties, maar ook dat is niet altijd helemaal zo (denk aan stakingswinst). Maar overigens is het verband tussen de vpb-belastingschuld en handelstransacties nogal dun. Niet voor niets zijn kosten die gemoeid zijn met handelstransacties, net als trouwens ob- en lb-verplichtingen, in de regel wel aftrekbaar van de winst en de vpb-schuld niet. Het zou dus meer voor de hand liggen voor de rente over ob- en lb-schulden aansluiting te zoeken bij de handelsrente dan voor de vpb-rente. De omstandigheid dat dit niet goed in het heffingssysteem past (6.12 en 6.15), rechtvaardigt nog niet om voor de vpb-rente wel aan te sluiten bij die handelsrente.
amiciin deze procedure wijzen in die richting. Die
amicihebben er verder op gewezen dat de belastingrente ook kan oplopen door een trage aanslagregeling door de Belastingdienst. Dit element is ook benadrukt door het Duitse
Bundesverfassungsgerichtin diens hierna te behandelen
Beschlussvan (9.10-9.13). Voorts kan van belastingadviseurs in de aangiftepraktijk naar mijn mening in redelijkheid niet worden verlangd dat zij alle aangiften in de eerste maanden van het jaar indienen en daarna gaan duimendraaien. Ik kom hier nog op terug in 10.46. Daarnaast slaag ik er niet in de logica te ontwaren achter de opmerking (6.14) dat de omstandigheid dat het belopen van belastingrente ‘eenvoudig (zo veel mogelijk)’ kan worden voorkomen, meebrengt dat geen sprake is van boeterente. Een boete voor te hard rijden kan ‘eenvoudig (zo veel mogelijk)’ worden voorkomen door wat langzamer te rijden, toch is de verkeersboete een boete.
8.Jurisprudentie van de Hoge Raad over de belastingrenteregeling
9.Exceptieve toetsing van het rentepercentage
bedoelingwas dat de aanzienlijke verlaging van de rentepercentages tot 0,01% voor drie maanden zou gaan gelden en dat het
uitgangspuntwas dat daarna de rente weer zou worden gesteld op ‘de onder het oude regime geldende percentages van 4% en 8%’ (6.22). Maar van die bedoeling en dat uitgangspunt heeft de Bbi-gever zich niet al te veel aangetrokken. Het percentage van 0,01 werd langer dan drie maanden gehandhaafd en daarna werd het percentage voor de vpb eerst op 4 gezet, daarna op 8 en vervolgens op 9 en later 10 (6.28). In die periode varieerde de wettelijke handelsrente tussen de 8 en 12,5 procent (6.29). Als de Bbi-gever had gedacht dat zijn opdracht was om het ‘oude regime’ te herstellen, zou ofwel de belastingrente voor de vpb stug zijn gehandhaafd op 8%, ofwel hebben meebewogen met de handelsrente voor de perioden dat deze hoger was dan 8%. Dat is niet gebeurd. [95] Ik meen, in lijn met de kennelijke gedachten van de Bbi-gever, dat de in de memorie van toelichting neergelegde opmerkingen over de bedoeling en het uitgangspunt van de wetgever niet moeten worden opgevat als een begrenzing van de gedelegeerde bevoegdheid, maar als een door de bewindspersoon uitgesproken verwachting over de wijze waarop de Bbi-gever invulling zou gaan geven aan die bevoegdheid. Ik ga er daarom vanuit dat de exceptieve toetsing in deze zaak moet plaatsvinden aan de hand van de maatstaven die gelden voor de exceptieve toetsing van algemeen verbindende voorschriften die geen wet in formele zin zijn.
Algemene overwegingen van het College
Verfassungswiedrigkeitvan de belastingrente, die daar was gefixeerd op (enkelvoudig) 0,5% per maand (dus cumulatief 6% per jaar). Het
Bundesverfassungsgerichtoordeelde op 8 juli 2021 dat dit rentepercentage met ingang van 1 januari 2014
verfassungswiedrigis. Een kernoverweging van het Duitse grondwettelijk hof in dit arrest is dat de
weit reichende Entscheidungsspielraumdie geldt bij de rechterlijke toetsing van het object van belasting en de belastingtarieven, niet geldt bij de rechterlijke toetsing van rentepercentages en andere
steuerliche Nebenleistungen.Daarvoor geldt dat er een bijzondere en objectieve rechtvaardiging nodig is die verder gaat dan het doel om inkomsten te genereren en die het mogelijk maakt om die bijkomende verplichtingen duidelijk te onderscheiden van belastingen: [109] [110]
10.Beoordeling van het middel
Inleiding
Mid Yield) schommelde in die periode tussen 0,0% en 3,4%. [116]
zozorgvuldig en
zogoed gemotiveerd tot stand gekomen zijn dat toetsing aan de materiële beginselen (in het bijzonder het evenredigheidsbeginsel) mogelijk is (9.5-9.8). Een onzorgvuldigheid of motiveringsgebrek dat de rechter niet hindert bij de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel, leidt niet tot het buiten toepassing laten van de desbetreffende regel. Verder verdient opmerking dat de toetsing aan het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel sterk met elkaar verweven zijn. Ik heb althans de indruk dat het er uiteindelijk op aankomt of uit de aan de regelgeving ten grondslag liggende motivering kan worden afgeleid dat de besluitvorming zorgvuldig is geweest.
ne ultra alterum tantum-regel’).
ne ultra alterum tantum-regel zich verdraagt met die richtlijn. Tevens rees de vraag of de huurovereenkomst wel kon gelden als een handelstransactie. Nemec, de verhuurder, was namelijk ‘slechts’ de houder van een vergunning om als zelfstandige werkzaam te zijn op het gebied van de bouw van mechanische onderdelen en lasonderdelen. De verhuur van tankwagens viel niet binnen het bereik van die vergunning. De Vrhovno sodišče (de Hoge Raad van Slovenië) vroeg daarom aan het HvJ – kort samengevat en toegespitst op de casus - (a) of er een handelstransactie was gesloten en (b) of de
ne ultra alterum tantum-regel in strijd is met de vereisten van de Richtlijn.
ne ultra alterum tantum-regel.
amici(5.4) komt voor naar voren dat het in de praktijk erg lastig is om die inschatting snel genoeg te maken. De cijfers zijn vaak niet tijdig bekend en voor belastingadviseurs is het niet haalbaar om voor al hun klanten in de eerste maanden van het jaar de uitwerkingen rond te krijgen. Dat plaatst hen voor een
wicked dilemma(6.20). Ook dit onderscheid tussen belastingplichtigen die wel al snel hun fiscale positie kennen en degenen voor wie dit niet geldt, zou net zo goed als een schending van het discriminatieverbod kunnen worden gezien. Sterker nog, het Duitse
Bundesverfassungsgerichtoordeelde op 8 juli 2021 de Duitse belastingrente die was gefixeerd op 0,5% per maand, strijdig is met de
Gleichheidsgrundsatzuit de Duitse grondwet, juist omdat die rente door de hoogte ervan degenen die buiten hun schuld lang moeten wachten op een belastingaanslag onevenredig treft ten opzichte van anderen (9.10-9.13).