ECLI:NL:HR:2022:1869

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
20/04379
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over belastingrente in verband met voorlopige aanslagen vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over belastingrente die in rekening is gebracht aan [X] B.V. ter zake van voorlopige aanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2015 en 2016. De belanghebbende, vertegenwoordigd door L.A. van Dijk, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 20 november 2020. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], diende een verweerschrift in. De Advocaat-Generaal P.J. Wattel concludeerde op 29 juni 2022 tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.

De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de Inspecteur terecht belastingrente in rekening had gebracht over een periode waarin de Belastingdienst al beschikte over het te betalen belastingbedrag. De Hoge Raad verwijst de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 4.554 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en het griffierecht van € 532 moet worden vergoed aan de belanghebbende.

Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden voor het in rekening brengen van belastingrente verduidelijkt, vooral in situaties waarin de Belastingdienst al over de relevante informatie beschikte. De uitspraak heeft implicaties voor toekomstige gevallen waarin belastingrente wordt berekend over voorlopige aanslagen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/04379
Datum16 december 2022
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 20 november 2020, nrs. HAA 20/1122 en HAA 20/1123 [1] , betreffende ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikkingen inzake belastingrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door L.A. van Dijk, heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 29 juni 2022 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie. [2] De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1
Deze zaak ziet op beschikkingen inzake belastingrente die in rekening is gebracht ter zake van voorlopige aanslagen in de vennootschapsbelasting voor de jaren 2015 en 2016. Het geschil betreft, net als in de zaak die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 18 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1673, in het bijzonder de belastingrente die aan belanghebbende in rekening is gebracht over een periode waarin de Belastingdienst vanwege de betaling van eerdere voorlopige aanslagen al beschikte over het desbetreffende te betalen belastingbedrag.
2.2
De Rechtbank heeft de vraag of de Inspecteur over de hiervoor in 2.1 bedoelde periode terecht belastingrente in rekening heeft gebracht, bevestigend beantwoord. Hiertegen keert zich het middel.
2.3
Op de gronden uiteengezet in rechtsoverwegingen 3.2 tot en met 3.3.4 van het hiervoor in 2.1 genoemde arrest van 18 november 2022 slaagt het middel. Het middel behoeft voor het overige geen behandeling.
2.4
De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor de Rechtbank en in verband met de behandeling van het bezwaar een vergoeding moet worden toegekend.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
- verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
- draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 532, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 4.554 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris, E.F. Faase, P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2022.

Voetnoten

2.ECLI:NL:PHR:2022:641, met gemeenschappelijke bijlage ECLI:NL:PHR:2022:701.