ECLI:NL:HR:2022:1673
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over belastingrente en voorlopige aanslagen in vennootschapsbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de berekening van belastingrente in het kader van de vennootschapsbelasting. De Staatssecretaris van Financiën had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, die op 2 december 2020 had geoordeeld over de belastingrente die aan belanghebbende, een B.V., was opgelegd. De zaak betreft de vraag of belastingrente terecht is berekend over een periode waarin de Belastingdienst al beschikte over het te betalen belastingbedrag, als gevolg van een eerdere voorlopige aanslag.
De Hoge Raad oordeelde dat de berekening van belastingrente in dit geval niet in overeenstemming is met de wet, omdat de Belastingdienst al beschikte over het belastingbedrag door de betaling van een eerdere voorlopige aanslag. De Hoge Raad concludeerde dat er geen belastingrente verschuldigd is over de periode waarin de Belastingdienst al over het bedrag beschikte. Dit leidde tot de beslissing dat de belastingrente moest worden verminderd tot € 704, in plaats van het eerder opgelegde bedrag.
De uitspraak van het Hof werd vernietigd voor zover het de vermindering van de belastingrente betreft, en de Staatssecretaris werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. De zaak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige toepassing van de belastingrenteregeling en de gevolgen van eerdere betalingen voor de berekening van belastingrente.