ECLI:NL:HR:2023:106
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Belastingrente en de gevolgen van voorlopige aanslagen in het belastingrecht
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de erfgenamen van [A] tegen de Staatssecretaris van Financiën. De Hoge Raad behandelt de kwestie van belastingrente die in rekening is gebracht over een periode waarin de Belastingdienst al beschikte over het te betalen belastingbedrag. De erfgenamen hadden eerder een vaststellingsovereenkomst gesloten met de Inspecteur, waarbij zij een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.800.000 aangaven en een voorlopige aanslag van € 450.000 zouden betalen. Na betaling van dit bedrag volgde een tweede voorlopige aanslag, die leidde tot een teruggaaf van € 446.243. De erfgenamen stelden dat er geen belastingrente berekend mocht worden over de periode waarin de Belastingdienst al over het bedrag beschikte. Het Hof oordeelde echter dat de belastingrente terecht was berekend. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de erfgenamen deels gegrond zijn en dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven. De zaak wordt verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. De Staatssecretaris van Financiën wordt veroordeeld in de proceskosten en moet het griffierecht vergoeden aan de belanghebbenden.