Conclusie
1.Inleiding en samenvatting
2.Feiten en procesverloop
3.Inleidende beschouwingen
Onrechtmatigheid
NVM-meetinstructie Ivan 13 juli 2018. [3] Uw Raad heeft bij dat arrest als volgt overwogen:
NVM-meetinstructie Iis dus uitgangspunt dat de koper erop mag vertrouwen dat de door de verkopende NVM-makelaar opgegeven oppervlakte is gemeten op basis van de voor de NVM-makelaar verplichte meetinstructie en de netto woon- of gebruiksoppervlakte betreft, alsook dat de NVM-makelaar die niet de meetinstructie toepast, de zorgvuldigheidsnorm van art. 6:162 lid 2 BW schendt. Het is aan de NVM-makelaar om bij wege van verweer te stellen en bij voldoende betwisting aannemelijk te maken dat de koper er
nietop mocht vertrouwen dat de opgegeven oppervlakte de netto woon- of gebruiksoppervlakte betrof.
NVM-meetinstructie Iis ook in die zin opvallend dat voor NVM-makelaars een bijzondere norm is gaan gelden, die niet vanzelfsprekend geldt voor andere makelaars. Zou de hoedanigheid van lid van NVM slechts als
feitelijkeomstandigheid medebepalend zijn voor de vraag of in strijd met de zorgvuldigheidsnorm is gehandeld, dan zou dat niet iets bijzonders zijn. Volgens
NVM-meetinstructie Iis die hoedanigheid echter rechtstreeks bepalend voor de op het handelen van de makelaar toepasselijke norm. Dat is wél bijzonder. [6]
nietvolgens de meetinstructie is bepaald.
koperdie zich beroept op de rechtsgevolgen van die feiten. Volgens de hoofdregel van art. 150 Rv zouden de stelplicht en bewijslast dus op die koper rusten. Met
NVM-meetinstructie Iheeft uw Raad – daarbij gebruikmakend van de ruimte die de uitzonderingsbepaling van art. 150 Rv biedt – een nieuwe ‘omkeringsregel’ in het leven geroepen (niet met betrekking tot het causaal verband maar met betrekking tot de onrechtmatigheid), toegespitst op het bijzondere geval van een NVM-makelaar die in strijd met de NVM-meetinstructie handelt. Of sprake is van een ‘echte’ (volledige) bewijslastomkering valt intussen te betwijfelen; aannemelijker acht ik dat uw Raad bedoeld heeft dat op de makelaar de last van tegenbewijs in de zin van tegendeelbewijs rust en een dienovereenkomstige stelplicht. [12] Aldus wordt het geval van (echte) bewijslastomkering intussen wel benaderd. [13]
bepaaldeprivate normering in beginsel voor het onrechtmatigheidsoordeel bepalend is, welke lijst in de loop der tijd zal groeien. [14] Anders gezegd, voortaan bestaat er gekwalificeerde private normering en niet-gekwalificeerde private normering, zonder dat op voorhand is te zeggen welke categorie zich voordoet. [15] Dit wordt pas zeker als de hoogste bevoegde rechter daarover heeft geoordeeld. Zolang dat voor een bepaalde private normering nog niet het geval is, is de toepasselijke rechtsnorm dus onzeker. Voor rechters in feitelijke aanleg, voor advocaten en voor partijen kan dit ongemakkelijk zijn en onder meer meebrengen dat men genoodzaakt is om voor meerdere ankers te gaan liggen.
NVM-meetinstructie IIvan 22 februari 2019 [19] heb ik bepleit de stelplicht en bewijslast van de koper omtrent het causaal verband en de schade vooral niet te streng te nemen en ik heb dat beknopt uitgewerkt in twaalf punten. [20] Uw Raad is in het arrest
NVM-meetinstructie IIaan de kwestie niet werkelijk toegekomen. In de zaak had het hof als vaststaand aangenomen dat de kopers een overeenkomst hebben gesloten die zij niet zouden zijn aangegaan als hun voorafgaand aan de koop van de woning de juiste woonoppervlakte zou zijn meegedeeld. Deze vaststelling was in cassatie niet bestreden. Het condicio sine qua non-verband stond in de zaak dus niet meer ter discussie.
2en de waarde op basis van de aanname dat deze woning een oppervlakte van 150 m
2heeft. Naar aanleiding van de tegen een en ander gerichte klachten van het cassatiemiddel overwoog uw Raad als volgt:
NVM-meetinstructie IIis door een enkele auteur afgeleid dat uw Raad de in mijn voorafgaande conclusie uiteengezette lijn van (kort gezegd) verlichting van de stelplicht en bewijslast van de koper, niet onderschrijft. [22] Uit het voorgaande volgt reeds waarom voor die gevolgtrekking niet werkelijk grond bestaat: de meeste onderdelen van mijn betoog zagen heel niet op de zaak zoals die in cassatie voorlag en ook niet op het geding na verwijzing in die zaak, maar op problematiek zoals die zich gemakkelijk ook kan voordoen in andere ‘meetinstructiezaken’ (hierna gebruik ik deze term gemakshalve vaker); het arrest van uw Raad ziet op zulke andere zaken niet en dus zegt het daarover ook niets. [23] Ook is het een misverstand als zou ik in mijn conclusie een bijzonder bewijsregime voor dit soort zaken hebben willen bepleiten. In plaats daarvan heb ik willen laten zien hoe diverse
bestaandeprocedés, ontwikkeld in andersoortige typen zaken, (ook) in meetinstructiezaken toepassing kunnen vinden.
NVM-meetinstructie IInader uit te werken en te nuanceren. Eerst verken ik de scenario’s die met het oog op de vereisten van causaal verband en schade in meetinstructiezaken aan de orde zijn, namelijk dat de fout van de makelaar weggedacht de koopovereenkomst in het geheel niet tot stand zou zijn gekomen, respectievelijk een koopovereenkomst met een lagere koopprijs tot stand zou zijn gekomen (hierna 3.16 e.v.). Vervolgens komen aan de orde: of objectieve gegevens beschikbaar zijn die behulpzaam kunnen zijn (hierna 3.21 e.v.); in welke opzichten het stellen en bewijzen van hypothetische feiten lastig is (hierna 3.25 e.v.); hoe het verlichten van de stelplicht en bewijslast in ons bewijsrecht past (hierna 3.36 e.v.); de zin van een eventueel deskundigenbericht (hierna 3.55); schatting van de schade en de beide scenario’s (hierna 3.56 e.v.); eventuele toepassing van de leer van verlies van een kans (hierna 3.58 e.v.); primair en subsidiair beroep op een scenario en het geval dat de koper geen scenario beschrijft (hierna 3.60). Daarna vat ik de belangrijkste regels en gezichtspunten met betrekking tot het causaal verband en de schade in meetinstructiezaken samen (hierna 3.62).
mogelijkheidgegeven dat de koper als gevolg van die schending van de zorgvuldigheidsnorm schade heeft geleden. [24] Naar zijn aard leidt die fout immers nooit rechtstreeks tot schade. In plaats daarvan heeft de fout van de makelaar
potentieelinvloed op de aankoopbeslissing van de koper. In die aankoopbeslissing zijn twee elementen te onderscheiden, namelijk het besluit om de woning aan te kopen als zodanig en de prijs die de koper bereid is om voor de woning te betalen. Hieruit volgt dat er in hoofdlijn twee scenario’s zijn volgens welke de koper als gevolg van de fout van de makelaar schade heeft geleden. [25]
zou hebbenplaatsgevonden, is naar zijn aard van andere orde dan bewijs in gewone zin. Hypothetische feiten zijn niet te bewijzen door getuigen te laten verklaren over gebeurtenissen die ze hebben waargenomen, want hypothetische feiten hebben niet plaatsgevonden en kunnen dus ook niet worden waargenomen. Ook voor de meeste andere gangbare bewijsmiddelen (geluidsopnamen, akten, foto's enz.) geldt dat zij niet bruikbaar zijn. Bewijs van hypothetische feiten is per definitie indirect bewijs; hypothetische feiten kunnen enkel worden
afgeleiduit andere feiten, die níét hypothetisch zijn.
stellenvan hypothetische feiten naar zijn aard een heikele aangelegenheid.
indirectte bewijzen. Fysieke processen verlopen immers eenduidig langs de wetten van de natuur. Deskundigenbewijs met betrekking tot de hypothetische feiten is in het algemeen eenvoudig mogelijk en deskundigen zullen veelal harde uitspraken durven doen. Het is waar: ook over zulke uitspraken van een deskundige ontstaat geregeld debat. Dat debat betreft dan echter doorgaans niet de door de deskundige veronderstelde fysieke processen als zodanig, maar de validiteit van de feitelijke uitgangspunten waarvan de deskundige is uitgegaan (is voldoende zeker dat een bepaalde persoon of voorwerp zich op een bepaalde plaats bevond, zich met snelheid x in richting y bewoog etc.). En die feitelijke uitgangspunten kunnen in beginsel wél op gewone wijze worden bewezen.
nietvergelijkbaar zijn, en waarvoor met reden een hogere vraagprijs kan worden gevraagd. Een te hoog opgegeven netto woon- of gebruiksoppervlakte suggereert ook dat de vergelijking met woningen met een lager opgegeven woon- of gebruiksoppervlakte
nietopgaat en dat de relatief lagere vraagprijzen van zulke woningen relevantie missen. Welnu, in ieder geval mede op basis van de bij zijn zoekopdrachten opgedane indrukken zal een koper komen tot zijn besluit of hij een bepaalde prijs voor de woning wel of niet overheeft. Uit een en ander is wel in algemene zin af te leiden dat een onjuist opgegeven netto woon- of gebruiksoppervlakte doorgaans ten minste énige invloed heeft op de prijs die kopers bereid zijn om voor een woning te betalen, wat betreft kleine woningen het sterkst. [28] Maar precies aangeven hoe het proces van besluitvorming is verlopen, is iets dat de meeste kopers niet zullen kunnen. Lang niet alle kopers zijn in staat tot expliciete analyses van de hen in Funda voorgeschotelde gegevens, en voor zover dat voor individuele kopers al anders is, zullen zij na verloop van enige tijd hun eigen analyses doorgaans ook niet meer met enige nauwkeurigheid weten te herinneren.
waarschijnlijkzou hebben aangestuurd. Ik meen dat we een koper die het zo formuleert niet hard behoren te vallen; die formulering zou een teken van oprechtheid en realiteitszin kunnen zijn. Lang niet alle kopers hebben voorafgaand aan hun koopbeslissing alle beschikbare alternatieven grondig in kaart gebracht. Vaak stopt het zoeken nadat voor een bepaalde woning liefde is ontstaan. Naar aanleiding van de tegenvaller van een kleinere woon- of gebruiksoppervlakte zou de liefde hebben kunnen bekoelen. Nieuwe tegenvallers, nu wat betreft alternatieven, zouden de koper eventueel ertoe hebben kunnen brengen om tóch de woning te willen kopen. Hoeveel kopers kunnen eerlijk volhouden precies te kunnen zeggen wat ze zouden hebben gedaan?
pretium iustum(leer van de rechtvaardige prijs) [29] is thans verlaten; de prijs is aan partijen. Doen we alsof de marktwaarde wél van absolute betekenis is, dan miskennen we dat. Een relatieve opvatting van het verband tussen de markwaarde en een bij de toepassing van rechtsregels te veronderstellen prijs is echter wél passend. [30]
onzekerheid: het best haalbare resultaat is het trekken van een gerechtvaardigde conclusie over het te bewijzen feit.’ [31]
niet.Wie op grond van de omstandigheid dat de koper de woning heeft bezichtigd en dus met eigen ogen heeft kunnen waarnemen hoeveel ruimte de woning bevat, meent dat niet aannemelijk is dat de koper, de fout van de makelaar weggedacht, de woning alleen tegen een lagere koopprijs zou hebben willen kopen, begrijpt niet, of wil niet begrijpen, hoe het werkt. Vergelijk wat hiervoor 3.30 is gezegd over de invloed van het zoeken met gangbare zoekmachines zoals Funda op de perceptie van aspirant-kopers van voor woningen gevraagde prijzen. De rechter die wél verdisconteert hoe het volgens algemene ervaringsregels werkt, doet dus niets bijzonders, maar juist wat hij – nog steeds: ook afgezien van een verlichting van de bewijslast op grond van bijzondere, normatieve overwegingen – behoort te doen.
omvangvan de schade is vaste rechtspraak dat aan de stelplicht van de benadeelde geen hoge eisen mogen worden gesteld. De benadeelde behoeft slechts de feiten te stellen waaruit kan worden afgeleid dat hij schade heeft geleden. [39] Bieden de stellingen van de benadeelde en het dossier te weinig aanknopingspunten voor een enigszins nauwkeurige vaststelling van de omvang van de schade, dan moet de rechter, ervan uitgaande dat de mogelijkheid van schade wel zonder meer aannemelijk is, naar de schadestaat verwijzen, [40] ook zonder dat dit uitdrukkelijk was gevorderd. [41] Een alternatief is dat de rechter instructiemaatregelen neemt (een comparitie van partijen, een extra schriftelijke ronde etc.) om nadere stellingen van partijen uit te lokken [42] en/of aan partijen opdraagt om bewijsstukken over te leggen. Meent de rechter dat de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, dan zal hij de schade moeten schatten, [43] eventueel geheel
ex aequo et bono. [44] De rechter die tot de conclusie komt dat de schade – hoewel haar bestaan aannemelijk is – niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, staat het dus niet vrij de vordering op die grond af te wijzen. Hierna 3.56 en 3.57 maak ik enkele opmerkingen over het verband tussen de hiervoor 3.16 e.v. onderscheiden scenario’s en een schatting van de schade.
Molenaarszoonuit 2017: [47]
condicio sine qua non-verband geen strenge eisen mogen worden gesteld, omdat het immers de aansprakelijke partij is die aan de benadeelde de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen omtrent hetgeen in die hypothetische situatie zou zijn geschied. Een dergelijke stap zou ook sporen met de rechtspraak met betrekking tot het bewijs van causaal verband in het geval van een beroep op een wilsgebrek. Volgens die rechtspraak kan in het geval dat aan de wederpartij een onjuiste mededeling of verzwijging wordt verweten, van de dwalende niet worden verlangd dat hij precies aangeeft op welke andere voorwaarden hij de overeenkomst zou hebben gesloten indien hij niet onder de invloed van dwaling zou hebben gehandeld, doch is voldoende dat hij stelt, en in geval van betwisting aannemelijk maakt, dat hij in dat geval een of meer concreet door hem aan te wijzen onderdelen van de overeenkomst niet zou hebben aanvaard. [50] De ratio voor de verlaagde bewijsstandaard (aannemelijk maken) en dito verlaagde stelplicht lijkt me dezelfde te zijn als die met betrekking tot de inkomensschade als gevolg van het verlies van arbeidsvermogen: door de dwaling te veroorzaken heeft de wederpartij de dwalende de mogelijkheid ontnomen om zekerheid te verschaffen omtrent hetgeen zou zijn geschied in de hypothetische situatie dat hij de juiste stand van zaken zou hebben gekend.
NVM-meetinstructie IIheb ik ook de mogelijkheid van een deskundigenbericht benoemd. [61] Een deskundige zou de vraag kunnen worden voorgelegd wat naar zijn deskundige inschatting en gegeven de marktomstandigheden ten tijde van de koop, een redelijk handelend koper en een redelijk handelend verkoper met de juiste informatie over de gebruiksoppervlakte zouden hebben gedaan. [62] Op zichzelf is juist dat wat een redelijk handelend verkoper en koper zouden hebben gedaan, op de stellingen van partijen met betrekking tot het causaal verband en de schade en de door dezen overgelegde bewijsmiddelen licht zal kunnen werpen. Meer dan indirect bewijs kunnen de bevindingen van de deskundige echter niet opleveren. Daarbij komt dat een onderzoek door deskundigen relatief kostbaar is. Acht de rechter zich in staat om ook zonder deskundigenbericht het debat over het causaal verband te beslechten en de schade te schatten, dan verdient dat vanuit het oogpunt van kosten de voorkeur, zo meen ik thans.
iustum pretium) maar relatief moet worden opgevat. Hiervoor 3.34. [63]
ISG/Natwestvan maart 2021: [66]
iustum pretium), maar wel van relatieve. Ook uitgaande van het eerste scenario (geen koopovereenkomst) kan een schatting van de schade die gerelateerd is aan de markwaarde passend zijn. Vergelijk hiervoor 3.24 en 3.33 e.v.
omvangvan de schade is vaste rechtspraak dat aan de stelplicht van de benadeelde geen hoge eisen mogen worden gesteld. De benadeelde behoeft slechts de feiten te stellen waaruit kan worden afgeleid dat hij schade heeft geleden. Bieden de stellingen van de benadeelde en het dossier te weinig aanknopingspunten voor een enigszins nauwkeurige vaststelling van de omvang van de schade, dan moet de rechter, ervan uitgaande dat de mogelijkheid van schade wel zonder meer aannemelijk is, naar de schadestaat verwijzen, ook zonder dat dit uitdrukkelijk was gevorderd. Een alternatief is dat de rechter instructiemaatregelen neemt en vervolgens alsnog bij eindvonnis de schade begroot. De rechter die tot de conclusie komt dat de schade – hoewel haar bestaan aannemelijk is – niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, staat het dus niet vrij de vordering tot schadevergoeding op die grond af te wijzen. Vergelijk hiervoor 3.46.
4.Bespreking van het cassatiemiddel
NVM-meetinstructie I.De stellers van het middel zien onder ogen dat uw Raad in dat arrest heeft geoordeeld dat een exoneratie ten aanzien van een eventuele afwijkende oppervlakte niet afdoet aan het vertrouwen van de koper. Ik citeer het arrest:
contra proferentem) geheel terecht ten gunste van [de kopers] heeft uitgelegd (mijns inziens mag worden verondersteld dat [de kopers] consumenten zijn in de zin van art. 6:236 en 6:237 BW). Ik voeg nog toe: zou een koopovereenkomst al wel voldoende duidelijk mede een exoneratiebeding bevatten dat tevens een derdenbeding ten behoeve van de verkopend makelaar inhoudt, dan is in de verhouding tussen die makelaar en particuliere kopers sprake van een oneerlijk en onredelijk bezwarend beding in de zin van respectievelijk de Richtlijn oneerlijke bedingen [75] en art. 6:233 aanhef en onder a BW, dat ambtshalve door de rechter behoort te worden vernietigd. Het gelukt mij ook niet om in te zien hoe toepassing van de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid tot iets anders zou kunnen leiden. Dat op zichzelf mogelijk is dat exoneratiebedingen de door het onderdeel bedoelde derdenwerking hebben (ook buiten het geval van art. 6:257 BW), is juist, maar in ieder geval in de verhouding tussen particuliere kopers en een makelaar die een aan zijn professie verbonden eenduidige norm schendt, bestaat voor zulke derdenwerking geen enkele aanleiding.
subonderdeel 2.1heeft het hof miskend dat de stelplicht en de bewijslast van het causaal verband op [de kopers] rusten en dat het hof slechts tot zijn oordeel kon komen dat sprake was van causaal verband, indien [de kopers] ten minste had gesteld (en indien nodig bewezen) dat zij een lagere prijs zouden hebben geboden en de verkopers met die lagere prijs zouden hebben ingestemd. De processtukken laten geen andere conclusie toe dan dat [de kopers] zulks niet hebben gesteld.
moetendoen om niet onrechtmatig te handelen (datzelfde werd [de kopers] als verkopers nota bene zélf verweten door diverse NVM-aankoopmakelaars).
subonderdeel 2.4betogen de stellers van het middel dat voor zover in het oordeel van het hof besloten ligt dat bij een onjuiste vermelding van de woonoppervlakte steeds tot uitgangspunt kan worden genomen dat in het hypothetische geval van een juiste oppervlaktevermelding een andere koopprijs tot stand zou zijn gekomen, dit onjuist is omdat de oppervlaktevermelding niet altijd op de prijs invloed heeft.