ECLI:NL:HR:2005:AR6460

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/219HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over schadevergoeding bij huurovereenkomst voor deelname aan rally

In deze zaak heeft eiser, die een KTM-rallymotor huurde om deel te nemen aan de rally Dakar 1999, verweerster gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem. Eiser vorderde betaling van een bedrag van ƒ 74.963,70, vermeerderd met wettelijke rente, na het vastlopen van de motor tijdens de rally. De rechtbank wees de vordering af, maar het gerechtshof te Arnhem vernietigde dit vonnis en veroordeelde verweerster tot betaling van € 5.613,03. Eiser ging in cassatie tegen dit arrest. De Hoge Raad oordeelde dat de schade die eiser heeft geleden door het gebrek aan de motor, dat aan verweerster kan worden toegerekend, voor vergoeding in aanmerking komt. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de kosten die eiser heeft gemaakt, waaronder de huurprijs van de motor, als schade moeten worden vergoed, tenzij dit onredelijk zou zijn. De uitspraak benadrukt de toerekening van schade aan de verhuurder in het geval van wanprestatie, en dat de kans dat eiser de rally om andere redenen niet zou hebben uitgereden, niet voldoende is om de schadevergoeding te weigeren. De zaak wordt nu verder behandeld door het gerechtshof.

Uitspraak

28 januari 2005
Eerste Kamer
Nr. C03/219HR
JMH/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 15 februari 2000 verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem. Na vermeerdering van eis heeft hij gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [verweerster] te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 74.963,70, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
[Verweerster] heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 18 mei 2000 een comparitie van partijen gelast en bij eindvonnis van 8 november 2001 de vordering afgewezen.
Tegen het eindvonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 15 april 2003 heeft het hof het eindvonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, [verweerster] veroordeeld tot betaling aan [eiser] van € 5.613,03, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 februari 2000 tot aan de dag der algehele voldoening, [eiser] in de proceskosten in beide instanties veroordeeld, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot:
* vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend in zo verre als een bedrag van € 5.613,03 is toegewezen en voor zover [eiser] is veroordeeld in de kosten van eerste en tweede aanleg;
* [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 6.395,12, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 15 februari 2000 tot aan de dag der algehele voldoening;
* veroordeling van [verweerster] in de kosten van de eerste en tweede aanleg;
* verwerping van het beroep voor het overige;
* veroordeling van [verweerster] in de kosten van het beroep in cassatie.
De advocaat van [eiser] heeft op 22 oktober 2004 schriftelijk op deze conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiser] heeft in december 1998 een KTM-rallymotor gehuurd teneinde - als amateur - te kunnen deelnemen aan de rally Dakar 1999. De gehuurde motor is door KTM Motorsport GmbH (hierna: KTM) in Oostenrijk gefabriceerd. [eiser] heeft de huurprijs van ƒ 10.046,25, evenals de prijs van het door KTM verplicht gestelde "Servicepakket Techniek" ten bedrage van ƒ 7.367,25, betaald aan de importeur van het motormerk KTM, [verweerster], die deze bedragen aan KTM heeft doorbetaald.
(ii) Een mailing van KTM aan [eiser] van 19 november 1998 houdt onder meer in: "The motorcycle shall become available to the rider, on Granada, exclusively on December 28, 1998, in a state "ready to race", GPS excluded".
(iii) Op 4 december 1998 heeft [eiser] de motor bij [verweerster] opgehaald. Nadat de motor 500 kilometer was ingereden, is de olie ververst.
(iv) Op 26 december 1998 zijn [eiser] en zijn meerijder Koers met hun monteur per vrachtauto naar de start in Granada in Zuid-Spanje gereden. De rally bestond uit 16 etappes plus een daaraan voorafgaande proloog op 31 december 1998. Op 1 januari 1999 vond de start van de rally plaats. Op 3 januari 1999 hoorde [eiser] tikkende geluiden uit de motor komen. [eiser] is doorgereden. Na 30 kilometer is de motor vastgelopen. [Eiser] had de beschikking over een reserve motorblok. Dit motorblok bevond zich in de vrachtauto in het kamp van waaruit de volgende dag de rally zou worden hervat. [Eiser] heeft de motor door een vrachtauto van het leger naar het kamp laten vervoeren. Deze vrachtauto is de volgende ochtend in het kamp aangekomen. De motor is niet gerepareerd.
(v) Volgens de officiële eindklassering van de organisatie van de rally heeft [eiser] de proloog en de eerste twee etappes uitgereden en is hij tijdens de derde etappe samen met vijf andere motorrijders uitgevallen. [Eiser] heeft de motor op of kort na 3 januari 1999 in het woestijnkamp bij de organisatie ingeleverd; toen [eiser] de motor vervolgens in Parijs volgens afspraak weer in ontvangst wilde nemen, was deze reeds door KTM opgehaald en naar Oostenrijk meegenomen, waar deze niet meer te traceren was.
3.2 Voor zover in cassatie nog van belang - in cassatie zijn niet bestreden de oordelen van het hof dat [verweerster] de wederpartij van [eiser] bij de huurovereenkomst is (rov. 5.1), alsmede dat de motor is vastgelopen ten gevolge van een gebrek aan de motor zelf en dat [verweerster] gehouden is de daaruit voor [eiser] voortvloeiende schade aan deze te vergoeden (rov. 5.6) - gaat het in dit geding om de vraag welke van de door [eiser] gevorderde schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen. Het hof heeft dienaangaande geoordeeld dat het merendeel van deze posten niet kan worden toegewezen omdat de bedoelde kosten geen gevolg zijn van het gebrek aan de motor noch een direct gevolg van het vroegtijdig uitvallen in de rally. Deze kosten van de deelname zouden ook gemaakt zijn als de rally was uitgereden en eveneens indien - zoals de helft van de deelnemers overkomt - de race om wat voor reden dan ook niet wordt uitgereden. Het hof heeft in totaal een bedrag van ƒ 12.369,50 (€ 5.613.03) toewijsbaar geacht, te weten: (a) de extra kosten van een vervroegde reis naar huis, zij het dat volgens het hof slechts de helft daarvan voor vergoeding in aanmerking komt omdat rekening moet worden gehouden met de kans dat [eiser] om een andere reden dan wegens het gebrek aan de motor zou zijn uitgevallen, (b) de kosten van een vergeefse reis naar Parijs om de motor op te halen, en (c) de huurprijs van de motor.
3.3.1 Indien iemand uitgaven heeft gedaan ter verkrijging van een op zichzelf niet op geld waardeerbaar onstoffelijk voordeel en hij dit voordeel heeft moeten missen, zal met het oog op het begroten van de door hem geleden schade - die als vermogensschade moet worden aangemerkt - als uitgangspunt hebben te gelden dat de waarde van het gemiste voordeel moet worden gesteld op de voor het verkrijgen daarvan gedane uitgaven die hun doel hebben moeten missen. Indien deze schade op de voet van art. 6:98 BW aan een ander kan worden toegerekend als gevolg van een gebeurtenis waarvoor deze aansprakelijk is, zal die ander deze schade in haar geheel moeten vergoeden, tenzij dit, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, onredelijk zou zijn.
3.3.2 Het onderhavige geval wordt hierdoor gekenmerkt dat een huurder, [eiser], die teneinde het overeengekomen gebruik van een gehuurde motor te kunnen maken - het deelnemen aan de rally Dakar - naast het betalen van de huurprijs (aanzienlijke) kosten heeft moeten maken en dat deze kosten hun doel hebben gemist doordat hij ten gevolge van een aan de verhuurder, [verweerster], toe te rekenen oorzaak - een gebrek van de gehuurde motor - zijn deelneming aan de rally heeft moeten staken. Uit hetgeen hiervoor in 3.3.1 is overwogen, volgt dat dergelijke kosten schade vormen die, tenzij dit onredelijk zou zijn, op de voet van art. 6:74 en 6:98 BW volledig moet worden vergoed.
Zoals hiervoor in 3.2 is aangestipt, is in cassatie niet bestreden dat [verweerster] de schade die voor [eiser] voortvloeit uit het gebrek aan de motor aan deze dient te vergoeden. Anders dan het hof heeft geoordeeld, kan niet worden gezegd dat de schade niet aan [verweerster] als gevolg van haar wanprestatie kan worden toegerekend op de grond dat de kosten ook zouden zijn gemaakt als [verweerster] geen wanprestatie zou hebben gepleegd en [eiser] de rally zou hebben uitgereden of indien hij de rally om een andere reden niet zou hebben uitgereden. In de eerste plaats gaat het niet erom of de kosten zijn gemaakt, maar of de kosten tevergeefs zijn gemaakt, dat wil zeggen hun doel hebben gemist. Van dit laatste is geen sprake indien de rally zou zijn uitgereden. Voorts is voor het geval dat de rally niet zou zijn uitgereden anders dan als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, op zichzelf wel juist dat de schade (de tevergeefs gemaakte kosten) bij gebreke van een aansprakelijke persoon voor eigen rekening van de benadeelde blijft, maar daaruit kan niet volgen dat hetzelfde ook moet gelden in het geval er wèl een aansprakelijke persoon is.
3.3.3 Aan toerekening van de schade aan [verweerster] op de voet van art. 6:98 BW staat evenmin in de weg de enkele kans dat [eiser] ten gevolge van enige andere oorzaak de rally niet zou hebben uitgereden. Een statistisch gegeven als door het hof gehanteerd, dat de helft van de deelnemers deze rally niet uitrijdt, is daartoe onvoldoende, reeds omdat daarbij geen onderscheid is gemaakt door welke oorzaak de rally niet is uitgereden. Dit een en ander brengt ook mee dat het oordeel van het hof dat de kosten van een vervroegde reis naar huis slechts voor de helft moeten worden vergoed, eveneens niet in stand kan blijven, omdat het blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting dan wel een ontoereikende motivering.
3.4 Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat het middel, dat hierop gerichte klachten bevat, gegrond is. Na verwijzing zal alsnog moeten worden onderzocht in hoeverre de door [eiser] geleden schade, waaronder de door hem gemaakte kosten die hun doel hebben gemist, op de voet van art. 6:98 BW aan [verweerster] kan worden toegerekend. Daarbij zal onder meer onder ogen moeten worden gezien welke betekenis toekomt aan het stadium van de rally waarin [eiser] is uitgevallen, alsmede of er concrete aanwijzingen zijn dat [eiser], indien het gebrek aan de motor zich niet zou hebben voorgedaan, toch de rally niet zou hebben uitgereden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 15 april 2003;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 992,34 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, E.J. Numann, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 28 januari 2005.