Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2023 in de zaak tussen
[eiseres] uit ' [woonplaats] , eiseres
de heffingsambtenaar van de gemeente 's-Hertogenbosch, de heffingsambtenaar
de Staat der Nederlanden(de minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.
Inleiding
Feiten
Beoordeling door de rechtbank3.Partijen zijn het niet eens over de (WOZ-)waarde van de woning en de garage voor het kalenderjaar 2021. De waardepeildatum is 1 januari 2020.
.De heffingsambtenaar heeft de waarden van de woning en de garage onderbouwd met afzonderlijke taxatierapporten. In deze taxatierapporten, opgesteld op 21 en 22 april 2022 door taxateur J. de Jong, zijn de WOZ-waarden van de woning (€ 640.000) en de garage (€ 50.000) getaxeerd op € 666.000 voor de woning, en de garage op basis van de verkoopprijs van de naastgelegen garage, € 55.000 (laag) dan wel € 110.000 (hoog). De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning onderbouwd met de vergelijkingsobjecten [adres] , [adres] , [adres] en [adres] , alle gelegen te [woonplaats] . De waarde van de garage heeft de heffingsambtenaar allereerst onderbouwd met het verkoopcijfer van de naastgelegen garage (verkocht op 7 december 2017 voor € 89.500) en vervolgens enerzijds voor de getaxeerde waarde van € 55.000 met de vergelijkingsobjecten [adres] , [adres] en [adres] , en anderzijds voor de getaxeerde waarde van € 110.000 met [adres] , [adres] (buitenparkeerplaats 1) en [adres] (buitenparkeerplaats 4).
9. De rechtbank stelt vast dat eiseres op zitting haar beroepsgrond, inhoudend dat een aantal vergelijkingsobjecten niet geschikt zijn als onderbouwing, heeft ingetrokken. De rechtbank zal daarom die beroepsgrond niet in zijn beoordeling betrekken.
9.1. De heffingsambtenaar heeft de waarde voor de woning in beroep onderbouwd met de in rechtsoverweging 4 genoemde vier vergelijkingsobjecten. De waardeonderbouwing is opgenomen in een waardematrix die is gevoegd bij het taxatierapport. Als vergelijking gebruikt de heffingsambtenaar vier woningen die zijn gelegen in dezelfde straat. Weliswaar vermeldt de waardematrix bij twee vergelijksobjecten 1900 als bouwjaar, maar uit de zogenaamde iWOZ-informatie die de heffingsambtenaar heeft bijgevoegd volgt dat bij alle vergelijkingsobjecten, dus ook die uit 1900, sprake is van (ingrijpende) renovaties. Twee woningen zijn verkocht binnen een jaar vóór de waardepeildatum. Twee andere
14.3. Eiseres heeft op zitting nog naar voren gebracht dat hij niet kan volgen dat de prijzen per m² voor de garage beduidend afwijken van de prijzen per m² die voor de garages worden gehanteerd bij onderbouwing van de waarde van de garage bij de woning. Eiseres vindt daarom dat de waarde niet juist is en naar beneden moet worden bijgesteld. Deze beroepsgrond slaagt niet. Vanuit de Wet WOZ geldt namelijk de zogenaamde overdrachtsfictie. Bij de vaststelling van de WOZ-waarde moet verweerder de waarde vaststellen aan de hand van de prijs die naar verwachting betaald wordt voor de onroerende zaak, alsof het volle en onbezwaarde eigendom van het object kan worden overgedragen. Eiseres verliest uit het oog dat de garage(s) bij de woning(en) deel uitmaken van de gebruikte woningen en niet als zelfstandige WOZ-objecten zijn verkocht op de markt. Dat betekent dat wat eiseres daarover heeft berekend ook niet bruikbaar is voor de waarde van de zelfstandige los staande garage.
Conclusie over de waarde van de garage
€ 50.000 voor kalenderjaar 2021 zeker niet te hoog is. Afzonderlijk en in samenhang bezien is daarmee de heffingsambtenaar geslaagd in zijn bewijslast.
Eiseres heeft op de zitting van 13 juli 2023 verzocht om toekenning van een vergoeding die samenhangt met een eventuele overschrijding van de redelijke termijn voor de beslechting van dit belastinggeschil. Daarop heeft de heffingsambtenaar op zitting een nader stuk ingebracht. Na heropening van het onderzoek in deze zaken hebben partijen nog schriftelijk gereageerd.
16.5. De rechtbank volgt allereerst de heffingsambtenaar niet in zijn standpunt dat de redelijke termijn een aanvang heeft genomen met de ontvangst van het (aanvullende), en volgens de heffingsambtenaar generieke, bezwaarschrift op 25 maart 2021. Voor deze opvatting is geen steun te vinden in de rechtspraak [11] . Uit de stukken is gebleken dat de heffingsambtenaar op 15 maart 2021 per e-mail de ontvangst van het (pro forma) bezwaarschrift aan eiseres heeft bevestigd. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding de heffingsambtenaar te volgen in zijn standpunt dat de redelijke termijn verlengd moet worden omdat Previcus op 26 januari 2021 heeft verzocht om de hoorzittingen in alle WOZ-zaken die onder de heffingsambtenaar vallen te laten plaatsvinden ná 31 juli 2021. Wat daar ook van zij, uit de stukken is gebleken dat de heffingsambtenaar dit verzoek heeft geweigerd, waarna vervolgens in overleg met Previcus in deze twee zaken de hoorzittingen hebben plaatsgevonden op 3 respectievelijk 7 juni 2021. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om de omstandigheid dat eiseres gedurende een bepaalde periode (in de zomermaanden) niet beschikbaar was voor een taxatie als een bijzondere omstandigheid te zien. Tussen de hoorzittingen en het eerste verzoek van de taxateur om inpandige opname waren al bijna twee maanden verstreken en bovendien was de taxateur zelf in augustus ook drie weken met vakantie was. Daarbij is verder van belang dat uit de vaste rechtspraak van de Hoge Raad ook volgt dat in de standaardtermijnen die Hoge Raad hanteert voor de bezwaar- en beroepsfase bepaalde processuele complicaties, waaronder de rechtbank ook schaart het (niet voortvarend kunnen) plannen van hoorzittingen en doen plaatsvinden van inpandige opnames, zijn verdisconteerd [12] .
Conclusie en gevolgen
Beslissing
immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 375;
het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 125;