3.4.Ten tijde van de verkoop stonden [D] en [E] leeg. [B] en [C] waren ten tijde van de verkoop verhuurd. De huurcontracten van deze onroerende zaken liepen af op 30 juni 2016. Op 1 november 2015 is voor [B] een nieuw huurcontract aangegaan voor de duur van vier jaar (1 november 2015 tot en met 31 oktober 2019).
4. De rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de heffingsambtenaar als verweerder:
4. In geschil is de waarde van de objecten op de waardepeildatum. Het geschil spitst zich meer in het bijzonder toe op de in aanmerking te nemen huurwaarden én de hoogte van de te hanteren kapitalisatiefactoren.
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de waarde van de objecten te hoog is vastgesteld. Daartoe voert eiseres aan dat verweerder bij het opleggen van de beschikkingen is uitgegaan van een te hoge huurwaarde en een te hoge kapitalisatiefactor.
Daarbij heeft eiseres, onder verwijzing naar een analyse van WOZ-taxateur [P] , met betrekking tot de door verweerder ter ondersteuning van de door hem bepleite kapitalisatiefactor gehanteerde referentieobjecten onder meer gesteld dat verweerder bij een aantal van die objecten uitgaat van onjuiste oppervlaktematen en/of onjuiste huurwaarden per m². Daarnaast heeft eiseres met betrekking tot de verschillende referentieobjecten nog een aantal andere argumenten aangevoerd.
Deze taxateur heeft de objecten met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode op de volgende waarden getaxeerd:
- [B] op € 1.238.000;
- [C] op € 602.000;
- [D] op € 271.000;
- [E] op € 323.000.
Daarbij heeft de taxateur voor alle objecten een kapitalisatiefactor van 4,0, voor de kantoorruimtes een huurwaarde van € 80 per m² en voor de opslag- en archiefruimtes een huurwaarde van € 30 per m² gehanteerd, terwijl hij voor de parkeerplaatsen een waarde van € 600 heeft gehanteerd. Deze waarden heeft de taxateur – naar de rechtbank begrijpt – herleid uit een tweetal gerealiseerde huurtransacties (van de objecten [B] - […] , ingangsdatum 1 februari 2012, huur per m² na incentives € 87,40 en [Q] , ingangsdatum 1 maart 2013, huur per m² na incentives € 81,73) en een drietal gerealiseerde verkooptransacties (van de objecten [R] , transactiedatum 19 augustus 2014, koopprijs € 600.000, [S] , transactiedatum 9 februari 2015, koopprijs € 1.000.000, [T] , transactiedatum 31 maart 2014, koopprijs € 1.190.000 en [U] , transactiedatum 31 december 2014, koopprijs € 750.000).
Deze gehanteerde vergelijkingsobjecten zijn gelegen te [A] . Eiseres bepleit een vermindering van de waarden overeenkomstig de uitkomsten van de door haar taxateur verrichte taxatie.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de beroepen ongegrond moeten worden verklaard. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder een taxatierapport overgelegd, opgemaakt op 18 december 2015 door [V] , NVM-taxateur te [W] . Deze taxateur heeft de objecten met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode op de volgende waarden getaxeerd:
- [B] op € 2.685.000;
- [C] op € 1.312.500;
- [D] op € 670.000;
- [E] op € 680.000.
Daarbij heeft de taxateur voor alle objecten een kapitalisatiefactor van 8,5, voor de kantoorruimtes een huurwaarde van € 85 per m² en voor de opslag- en archiefruimtes een huurwaarde van € 40 per m² gehanteerd, terwijl hij voor de parkeerplaatsen een waarde van € 425 heeft gehanteerd. Deze waarden heeft de taxateur – naar de rechtbank begrijpt – herleid uit een tweetal gerealiseerde huurtransacties (van de objecten [A1] , ingangsdatum 1 juni 2013, huur per m² € 92 en [N] , ingangsdatum 31 juli 2014, huur per m² € 101) en een drietal gerealiseerde verkooptransacties (van de objecten [J] , verkocht op 18 november 2013 voor € 500.000, huurwaarde per m² € 65, [K] , verkocht op 26 juni 2014 voor € 1.000.000, huurwaarde per m² 75 en [L] , verkocht op 24 december 2014 voor € 3.750.000, huurwaarde per m² € 105). Deze gehanteerde vergelijkingsobjecten zijn gelegen te [A] . Daarnaast wijst de taxateur in het taxatierapport in het kader van de waardebepaling van de objecten op het eigen verkoopcijfer (zie onder 3).
Beoordeling van het geschil
Vooraf over het door verweerder ter zitting overgelegde stuk (bijlage bij de pleitnota)
7. Verweerder heeft ter zitting als bijlage bij zijn pleitnota een nader stuk overgelegd, bevattende een aanvullende onderbouwing (theoretische berekening) van de door hem voorgestane kapitalisatiefactor. Eiseres heeft tegen overlegging van dat stuk bezwaar gemaakt en heeft gesteld dat dit tardief moet worden verklaard. De rechtbank heeft deze bijlage, na afweging van de processuele belangen van partijen, niet als tardief aangemerkt en geaccepteerd. Daarbij is in aanmerking genomen dat eiseres haar inhoudelijke gronden van het beroep laat (11 dagen voor de zitting) heeft ingediend. Ook is daarbij in aanmerking genomen dat eiseres - na door de rechtbank specifiek er op te zijn gewezen dat zij desgewenst een gelegenheid zal krijgen zich na de (alsdan te schorsen) zitting nader aanvullend schriftelijk uit te laten ter voorkoming van enigerlei processuele benadeling - niet om schorsing van het onderzoek heeft verzocht maar in plaats daarvan er voor heeft gekozen om ermee te volstaan ter zitting op het stuk te reageren, onder handhaving van haar bezwaar tegen toelating van het nadere stuk van verweerder.
De waarde van de objecten
8. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op het door hem overgelegde taxatierapport en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, hierin niet geslaagd. Daarbij overweegt de rechtbank het volgende.
9. De rechtbank verwerpt als deugdelijke onderbouwing voor de onderhavige waardebepaling de door verweerder gehanteerde verkoop van het onderhavige pand en de daaruit afgeleide gegevens. Reeds om de reden dat die verkooptransactie, in november 2015, in de tijd te ver is verwijderd van de onderhavige waardepeildatum van 1 januari 2014, zoals door eiseres terecht daartegen is ingebracht. Daarom gaat de rechtbank aan al hetgeen verweerder, alsook eiseres, daaraan verder heeft ontleend, voorbij zonder verdere nadere bespreking daarvan.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ter zake van de onderhavige waardebepaling voldoende inzichtelijk gemaakt dat de daarbij gehanteerde huurwaarde van € 85 voor kantoorruimte en € 40 voor opslag- en archiefruimte alleszins aanvaardbaar is te achten, gelet op de huurprijzen van de daartoe gehanteerde referentieobjecten, en mede in aanmerking genomen de ten tijde van de waardepeildatum geldende verhuurprijzen in de objecten. De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten om die referentieobjecten als zodanig ongeschikt te achten om in beschouwing te nemen voor de onderhavige waardebepaling. Dat een van die objecten in een andere wijk is gelegen kan daaraan niet afdoen. Evenals de overige in aanmerking genomen kantoorpanden, is ook dat kantoorpand te beschouwen als te behoren tot eenzelfde groep van kantoorpanden als die waartoe ook de objecten behoren. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat het betreffende kantoorpand eveneens een goede ligging en bereikbaarheid heeft.
11. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de door eiseres daartegen ingebrachte gegevens geen afbreuk doen aan de door verweerder gehanteerde huurprijs, reeds omdat die gegevens zijn afgeleid uit verkooptransacties die, naar verweerder onweersproken heeft gesteld, betrekking hebben op verkoop aan de zittende huurder en daarom geen deugdelijke aanknopingspunten opleveren. En overigens heeft eiseres niet onderbouwd en inzichtelijk gemaakt dat aan die gegevens niettemin de door haar bepleite betekenis toekomt.
12. Voor wat betreft de door verweerder gehanteerde kapitalisatiefactor van 8,5 is de rechtbank van oordeel dat verweerder de juistheid daarvan onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt, gelet op het volgende.
13. Eiseres heeft de juistheid van de door verweerder gehanteerde referentiegegevens, ontleend aan een drietal verkooptransacties, gemotiveerd betwist. Eiseres heeft onder meer onweersproken gesteld dat de transactieprijs met betrekking tot de [J] is beïnvloed door de omstandigheid dat de verkoper aan de koper een lening heeft verstrekt. Gelet hierop alsmede op de overige betwiste aspecten ten aanzien van de door verweerder afgeleide huurwaarde (onder meer onduidelijkheid over het op juiste wijze rekening houden met het aantal parkeerplaatsen en de waarde daarvan) en de hoogte van de huurwaardekapitalisatiefactor, is de rechtbank van oordeel dat dit referentieobject onvoldoende bijdraagt aan de onderbouwing van verweerder. Die transactie zal de rechtbank daarom buiten aanmerking laten.
Dat is ook het geval met de verkooptransactie van [K] reeds omdat verweerder in zijn uitlatingen over de afgeleide huurwaarde zeer uiteenlopende bedragen heeft genoemd, variërend van € 85 tot € 66 (in de pleitnota) per m². Als van het laagste bedrag wordt uitgegaan, is sowieso op geen enkele wijze enig (nader) inzicht erover verschaft dat en waarom op basis daarvan de huurwaardekapitalisatiefactor van deze transactie (ongewijzigd) is te stellen op 8, laat staan dat inzichtelijk is gemaakt dat een en ander strekt ter onderbouwing van de gehanteerde factor van 8,5 voor de waardering van de objecten.
Met betrekking tot de verkooptransactie van [L] gaat de rechtbank daaraan voorbij reeds omdat, zoals eiseres onweersproken heeft gesteld, uit de berekeningen van verweerder niet kan worden afgeleid dat en in welke mate is verdisconteerd dat deze verkoopprijs betrekking heeft op een kantoorpand dat toen voor circa 40% was verhuurd.
14. In de door verweerder bij de pleitnota gevoegde notitie inzake de aanvullende onderbouwing van de kapitalisatiefactor ziet de rechtbank evenmin een deugdelijke onderbouwing voor de gehanteerde factor van 8,5. Die onderbouwing is immers gebaseerd op kengetallen, onder meer het opslag-risico en het leegstandsrisico, ontleend aan de Taxatiewijzer, echter zonder daarbij voldoende inzichtelijk te maken aan de hand van concrete en relevant te achten verkooptransacties, dat en waarom in het onderhavige geval een huurwaardekapitalisatiefactor van 8,5 juist is te achten.
15. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de objecten niet te hoog zijn vastgesteld. Daarom zullen de beroepen gegrond worden verklaard.
16. Nu verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of eiseres de door haar verdedigde waarden aannemelijk heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord. De rechtbank verwijst hiervoor naar hetgeen is overwogen met betrekking tot de door eiseres genoemde referentieobjecten voor de door haar berekende huurwaarde. Daarbij overweegt de rechtbank voorts dat zij, afgezet tegenover al hetgeen verweerder heeft aangevoerd en overgelegd, daaronder begrepen zijn taxatierapport, niet aannemelijk acht dat de waarden zoals die blijken uit het taxatierapport van eiseres juist zijn.
17. Nu geen van beide partijen naar het oordeel van de rechtbank er in is geslaagd het van haar gevergde bewijs te leveren, zal de rechtbank de waarde van de objecten op de waardepeildatum in goede justitie bepalen, met in achtneming van alles wat partijen over en weer hebben aangevoerd en hetgeen is vermeld in de door beide partijen overgelegde taxatierapporten en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, op een waarde voor:
- [B] : € 2.365.000;
- [C] : € 1.140.000;
- [D] : € 540.000;
- [E] : € 590.000.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de objecten alsmede de daarop gebaseerde aanslagen te hoog zijn vastgesteld en dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.484 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1). Daarbij wordt verweerder veroordeeld in een vergoeding van de kosten voor het ten behoeve van eiseres opgemaakte taxatierapport van € 975 (15 uur à € 65 per uur). Bij dit laatste overweegt de rechtbank dat zij met verweerder een tijdsbesteding van de taxateur voor de bezwaar- en beroepsfase van in totaal 15 uur redelijk acht. De door eiseres gestelde 20 uur (8 uur voor de bezwaarfase, 12 uur voor de beroepsfase) acht de rechtbank niet redelijk."
Geschil in hoger beroep en standpunten en conclusies van partijen