ECLI:NL:HR:2017:965

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juni 2017
Publicatiedatum
29 mei 2017
Zaaknummer
16/03967
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 20 juli 2016, waarin het Hof had geoordeeld dat de redelijke termijn in bezwaar en beroep was overschreden. Hierdoor werd aan de belanghebbende een vergoeding van immateriële schade toegekend. De zaak betreft een geschil over de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2013, waarbij de belanghebbende bezwaar had gemaakt tegen de beschikking en aanslag op basis van de Wet waardering onroerende zaken.

De Hoge Raad oordeelde dat de toekenning van immateriële schadevergoeding niet in de weg staat aan het feit dat de belanghebbende werd bijgestaan door een gemachtigde op basis van ‘no cure no pay’. Dit betekent dat de vergoeding voor immateriële schade niet afhankelijk is van de wijze waarop de rechtsbijstand is verleend. De Hoge Raad bevestigde dat het ontstaan van spanning en frustratie door de overschrijding van de redelijke termijn wordt verondersteld, tenzij bijzondere omstandigheden zich voordoen.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. De proceskosten werden niet toegewezen, en er werd een griffierecht van € 503 opgelegd aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Dit arrest is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de toekenning van schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
Derde Kamer
Nr. 16/03967
2 juni 2017
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam(hierna: het College) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 20 juli 2016, nr. BK-15/01084, op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam (hierna: de heffingsambtenaar) tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 14/1175) betreffende de ten aanzien van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente [Q] voor het jaar 2013 betreffende de onroerende zaak [a-straat] te [Q]. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Het College heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Veiligheid en Justitie heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 9 februari 2017 geconcludeerd tot het ongegrond verklaren van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2017:81).
Het College heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hiervoor genoemde beschikking en aanslag is op 27 februari 2013 door de heffingsambtenaar ontvangen. Op 27 december 2013 heeft de heffingsambtenaar de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
2.1.2.
De Rechtbank heeft op 6 februari 2014 het beroepschrift ontvangen. De Rechtbank heeft uitspraak gedaan op 21 oktober 2015.
2.2.1.
Het Hof heeft geoordeeld dat de redelijke termijn in bezwaar en beroep is overschreden en op grond daarvan een vergoeding van immateriële schade toegekend.
2.2.2.
Aan de toekenning van vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade doet volgens het Hof niet af dat namens belanghebbende een gemachtigde optreedt op basis van ‘no cure no pay’.
2.3.1.
Tegen de hiervoor in 2.2.1 en 2.2.2 weergegeven oordelen richt zich het middel.
2.3.2.
Voor zover het middel erover klaagt dat het Hof heeft nagelaten vast te stellen dat belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie, miskent het dat voor de toekenning van een schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn, het ontstaan van spanning en frustratie door dat tijdsverloop – behoudens bijzondere omstandigheden – wordt verondersteld (vgl. HR 19 februari 2016, nr. 14/03907, ECLI:NL:HR:2016:252, BNB 2016/140).
2.3.3.
Voor zover het middel klaagt over ’s Hofs in 2.2.2 weergegeven oordeel, faalt het eveneens. Aan toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn staat niet in de weg dat aan de belanghebbende bijstand is verleend op basis van ‘no cure no pay’ (vgl. HR 7 oktober 2011, nr. 10/05199, ECLI:NL:HR:2011:BT6841, BNB 2011/281). Evenmin staat daaraan in de weg dat de belanghebbende ermee heeft ingestemd dat een eventuele vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn aan de rechtsbijstandverlener wordt uitbetaald (vgl. HR 16 november 2012, nr. 11/02517, ECLI:NL:HR:2012:BY2770, BNB 2013/41).
2.3.4.
De overige in het middel vervatte klachten kunnen ook niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra, Th. Groeneveld, J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2017.
Van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam wordt een griffierecht geheven van € 503.