ECLI:NL:RBROT:2023:6163
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling en immateriële schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak in Rotterdam voor het belastingjaar 2021. Eiser, vertegenwoordigd door mr. B. de Jong, betwistte de vastgestelde waarde van € 327.000,- en stelde dat deze te hoog was, met een eigen taxatie van € 314.000,-. De heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. J.K. Lanser, verdedigde de vastgestelde waarde met een taxatierapport en een waardematrix. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, en verwierp de argumenten van eiser over de onbevoegdheid van het besluit en de staat van de onroerende zaak.
Daarnaast heeft eiser een verzoek ingediend om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateerde dat de redelijke termijn was overschreden met ruim vier maanden en kende een schadevergoeding toe van € 50,- per half jaar, in plaats van het gebruikelijke forfaitaire bedrag van € 500,-. De rechtbank overwoog dat de aard van de procedure en het financiële belang van de zaak een lagere schadevergoeding rechtvaardigden.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde de verweerder tot betaling van de immateriële schadevergoeding en de proceskosten van eiser, tot een bedrag van € 418,50, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.