ECLI:NL:RBZWB:2023:1939

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
20/9924
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking en aanslag onroerende-zaakbelastingen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een WOZ-beschikking en een aanslag onroerende-zaakbelastingen. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn woning voor het jaar 2020, die was vastgesteld op € 147.000. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. Tijdens de zitting op 28 februari 2023 bereikten partijen overeenstemming over de waarde van de woning, die nu op € 125.000 werd vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de eerdere uitspraak op bezwaar.

Daarnaast verzocht de belanghebbende om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn met meer dan een jaar was overschreden en kende een schadevergoeding toe van € 150. Ook werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de belanghebbende, die in totaal € 2.266 bedroegen. De rechtbank besliste dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 48 aan de belanghebbende moest vergoeden.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep. De rechtbank benadrukte dat een hogerberoepschrift binnen zes weken na verzending van de uitspraak moet worden ingediend bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/9924

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [plaats] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van SaBeWa Zeeland, de heffingsambtenaar,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid), de minister.

Inleiding

1. Bij beschikking van 29 februari 2020 (de WOZ-beschikking) is de waarde van de woning gelegen aan de [adres] in [plaats] (de woning) voor het jaar 2020 vastgesteld op € 147.000. Gelijktijdig is een aanslag onroerende-zaakbelastingen aan belanghebbende opgelegd.
1.1.
Bij uitspraak op bezwaar van 22 oktober 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking ongegrond verklaard.
1.2.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van belanghebbende H.J. van Zelst (Previcus) en namens de heffingsambtenaar [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt over de vaststelling van de waarde van de woning voor het jaar 2020 op € 125.000. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen en het beroep gegrond verklaren.
2.1.
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt als regel een periode van twee jaar (zie Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252). De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 26 maart 2020 en de rechtbank doet uitspraak op 31 maart 2023 waarmee de redelijke termijn is overschreden met ruim een jaar.
2.2.
Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn in gevallen waar sprake is van een waardebepaling in het kader van de Wet waardering onroerende zaken, dan wel van aanslagen opgelegd door een heffingsambtenaar ziet de rechtbank thans aanleiding de omvang van deze vergoeding te bepalen op € 50 per (gedeelte van een) half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. Daarbij acht de rechtbank bepalend dat het financiële belang in de regel minder is dan een bedrag van € 500 en de veronderstelde spanning en frustratie een vergoeding tot ten hoogste € 50 per half jaar overschrijding rechtvaardigt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook recht op een schadevergoeding van € 150, nagenoeg geheel toe te rekenen aan de beroepsfase. De Staat moet daarom worden aangemerkt als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is gegrond. De WOZ-waarde van de woning wordt verminderd tot € 125.000.
3.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen.
3.2.
Partijen zijn het erover eens dat de vergoeding met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt moet worden berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 296. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. Belanghebbende heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de kosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.266.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van de woning tot € 125.000;
- vermindert de voor de woning opgelegde aanslag onroerende-zaakbelastingen tot een aanslag berekend naar een waarde van € 125.000;
- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 150;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 2.266 aan proceskosten aan belanghebbende en
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 48 aan belanghebbende vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier op 31 maart 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.