Conclusie
1.Overzicht
Het voorwerp van de vordering tot cassatie in het belang der wet
Facebook postsvan de minister dat aanslagen over 2017 en ouder ‘gecanceld’ worden. Zowel die niet-ontvankelijkverklaring als die toepassing van het vertrouwensbeginsel lijken mij onjuist en vernietiging ervan vereist in het belang der wet.
Facebook-pagina een
postgeplaatst dat het debiteurenbestand van de ontvanger wordt opgeschoond en dat daarom aanslagen over 2017 en eerder ‘gecanceld’ (“kanselá”) worden. Op die privé
Facebook-pagina heeft hij daarna gerapporteerd over de voortgang van die opschoning en belastingschuldigen aangemoedigd om ter controle debiteurenlijsten op te vragen.
Facebook postsvan de minister, dus over het materiële geschil over de aanslag. Hij oordeelde dat voor het oprichten van Investments BV en het daarin onderbrengen van de effectenportefeuille van de belastingplichtige doorslaggevend fiscale motieven bestonden en achtte toekenning van de vrijgestelde status aan Investments BV in strijd met doel en strekking van art. 1A(1)(f)(5) LWB 1940 (tekst 2013). Hij heeft de beleggingen en de resultaten van Investments BV wegens
fraus legistoegerekend aan de belastingplichtige conform het standpunt van de inspecteur.
Facebooken het daarmee overeenstemmende beleid van de ontvanger niet meer mogelijk was om hem in te vorderen. Het Hof zag dat als een beroep op het vertrouwensbeginsel en vroeg de inspecteur om de ontvanger mee te nemen naar de zitting. Het Hof overwoog dat de Minister via het openbaar toegankelijke online sociaal netwerk Facebook en via berichtgeving in kranten, voor het eerst op 28 januari 2023, op een niet voor meerderlei uitleg vatbare wijze en zonder voorbehoud bekendgemaakt heeft dat “Alle belastinschulden van 2017, 2016, 2015, 2014 ect. worden gecanceld” en belastingplichtigen heeft geadviseerd om een debiteurenlijst op te vragen, terwijl vervolgens de ontvanger alle aanslagen over 2017 en eerder op nihil heeft gezet. De belastingplichtige heeft op verschillende tijdstippen conform het advies van de minister debiteurenoverzichten opgevraagd en ontvangen, waarop haar naheffingsaanslag is afgeboekt c.q. niet meer voorkomt. Volgens het Hof kon en mocht de belastingplichtige daaruit afleiden dat de ontvanger de aanslag niet meer kon en zou invorderen. Dat het Ministerie van Financiën op 3 april 2023 drie uitzonderingen op het ‘
gecanceld’-beleid formuleerde, maakt dat niet anders, nu aan dat nieuwe beleid geen terugwerkende kracht toekomt. Het Hof heeft op die basis geconcludeerd dat de belastingplichtige inderdaad geen belang meer had bij haar hoger beroep, dat hij daarom niet-ontvankelijk heeft verklaard.
junctoart. 111(2)(c) Wet RO draag ik twee middelen tot cassatie van ’s Hofs uitspraak voor:
Facebook postsvan de minister zou kunnen doen en zich ten onrechte niet heeft beperkt tot beoordeling van de rechtmatigheid van de titel voor invordering, i.e. de naheffingsaanslag die in geschil was.
juistals gevolg van ’s Hofs niet-ontvankelijkverklaring onherroepelijk is geworden als titel voor invordering. Niets – behalve eventueel de burgerlijke restrechter in een executiegeschil – weerhoudt dan de ontvanger om de onherroepelijke en niet-verjaarde naheffingsaanslag in te vorderen, zodat niet gesteld kan worden dat de belastingplichtige geen belang meer bij haar hoger beroep kon hebben.
Facebook postsvan de minister heeft gehonoreerd en daardoor ten onrechte het hogere beroep van de belastingplichtige niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens gebrek aan belang.
postskunnen miijs inziens niet als behoorlijk gepubliceerde beleidsregel aangemerkt worden, alleen al niet omdat er zonder Facebook-account geen kennis van kan worden genomen. Zij zijn bovendien in de onoverzichtelijke stroom van puur privé
postsen meer of minder bestuurlijke
postszoals de litigieuze nauwelijks of niet terug te vinden en kennelijk deels alweer verwijderd. Van behoorlijke officiële publicatie en toegankelijkheid is dan mijns inziens geen sprake. Burgers en bedrijven kunnen voor hun overheidsvoorlichting niet afhankelijk gemaakt worden van een uiterst commercieel privaat bedrijf dat met privé-data betaald moet worden en dat op gespannen voet staat met toezichthouders. Burgers en bedrijven behoren niet gedwongen te worden om, als zij van beleidsontwikkelingen op de hoogte willen zijn, een account te openen bij een dergelijk bedrijf en daarmee doelwit gemaakt te worden van spammers, reclamemakers en partijen zoals
Cambridge Analytica. Dat klemt te meer omdat het om een privé-account van Javier Silvania gaat, die op die privé-pagina van pet wisselt tussen puur privé-hoedanigheden zoals deelnemer aan carnaval en andere evenementen en verjaardagsgast, en bestuurlijke hoedanigheden als regerings-functionaris en mederegelgever, en alles daartussenin. Hoe dan ook is een
Facebook-pagina niet toegankelijk voor iedereen die om goede redenen niet op
Facebookzit (38% van de bevolking van Curaçao in 2023). Ook kwalificatie van de
postsals toezegging lijkt mij dan uitgesloten omdat een algemene ongerichte toezegging in feite een beleidsregel is. Men kan zich op basis van uw civiele arrest
Erven R./St. Eustatiuszelfs afvragen of dit
Facebook-gedrag op een privé-account in het maatschappelijk verkeer
überhauptals gedraging van het ministerie van financiën van het land Curaçao kan gelden, mede gegeven dat er ook een
Facebook-pagina ’Belastdingdienst Curaçao’ is die (wél) vermeldt dat het om een overheidsorganisatie gaat en die (wél) verwijst naar de officiële website belastindienst.cw. Als de
postsal als behoorlijk gepubliceerde officiële bekendmaking kunnen gelden, kan het mijns inziens hoogstens om (onjuiste) voorlichting gaan, gegeven de aard van het medium en van de berichten erop, en gegeven dat de term ‘kanselá/gecanceld’ een kennelijke fout is: er bestaat geen bevoegdheid tot kwijtschelding, en buiteninvorderingstelling is een geenszins onherroepelijke interne boeking. Het Hof verwijst naar HR BNB 2022/10, waarin u het dispositievereiste weliswaar inderdaad versoepelde, maar geenszins afschafte. Nog steeds is vereist dat de belastingplichtige iets heeft gedaan of nagelaten in vertrouwen op de onjuiste voorlichting wat hij daarzonder niet gedaan of nagelaten zou hebben, als gevolg waarvan hij belasting moet betalen die hij volgens die voorlichting niet zou hoeven betalen. Uit niets blijkt dat de belastingplichtige iets heeft gedaan of nagelaten in vertrouwen op de
postsvan de minister dat zij daarzonder niet gedaan of nagelaten zou hebben. Het Hof heeft dat ook niet onderzocht.
Poko poko-beginsel komen wij dan niet toe, maar voor het geval u daar wel aan toe komt meen ik dat, gegeven de hieronder in de onderdelen 4, 5 en 6 weergegeven specifieke lokale omstandigheden, het vertrouwensbeginsel in dit geval anders – nl. minder
contra legemen minder in strijd met het gelijkheidsbeginsel - moet worden toegepast dan uw recente fiscale rechtspraak in het algemeen inhoudt.
2.De feiten en de oordelen van het Gerecht en het Hof
posttein 2023 op zijn persoonlijke
Facebook-pagina dat in het kader van opschoning van het debiteurenbestand van de ontvanger aanslagen over 2017 en ouder ‘gecanceld’ (“kanselá”) worden. Op die pagina rapporteerde hij daarna over de voortgang van die opschoning en riep hij belastingschuldigen op debiteurenlijsten op te vragen. Tot de gedingstukken behoren de volgende berichten op die privé
Facebookpagina:
Vigilante(
el korant di pueblo)):
Facebook-pagina refereert, in vergelijkbare zin rappoteerden. Ik neem aan dat het gaat om de volgende berichten:
f5,7 miljard aan belasting- en premieschulden verdeeld over ruim 130.000 Crib-nummers. Deze omvang maakt het onmogelijk om met de beschikbare invorderingscapaciteit alle schulden effectief in te vorderen en derhalve dat er prioriteiten moeten worden gesteld bij de invordering van openstaande schulden. Door een team van deskundigen zijn diverse analyses uitgevoerd om vast te stellen op welke wijze het invorderingsbestand tot een beheersbaar niveau kon worden teruggebracht. Hierbij werd duidelijk dat het zoals gebruikelijk hanteren van de dagtekening (datum) van de aanslag als basis voor de prioritering niet tot het gewenste effect zou leiden. Uit internationaal onderzoek (OECD, 2019) is gebleken dat de invorderingskans van belastingschulden afneemt naarmate de tijd voortschrijdt. Soortgelijk onderzoek op Curaçao heeft tot dezelfde conclusie geleid: 50% van de opbrengsten wordt gerealiseerd binnen 2 jaar na het opleggen van de aanslag en 90% binnen 5 jaar. De opbrengst na 5 jaar is derhalve marginaal en daarbij komt dat het invorderen van aanslagen ouder dan 5 jaar vaak relatief meer invorderingscapaciteit eist dan het invorderen van relatief jonge aanslagen. Het invorderingsbestand van de belastingdienst bevatte ultimo 2022 aanslagen welke zelfs nog terug gaan tot het jaar 1994. Teneinde het invorderingsbestand tot een beheersbaar niveau terug te brengen alsmede om de belastingdienst als geheel de gelegenheid te bieden om in de actualiteit te gaan werken is door de belastingdienst een aanpassing doorgevoerd aan het invorderingsbeleid. In de basis komt deze aanpassing erop neer dat aanslagen welke betrekking hebben op de belastingjaren 2017 en ouder niet meer actief worden ingevorderd. Dit betekent nadrukkelijk niet dat de schulden zijn kwijtgescholden, maar dat de belastingdienst de invorderingscapaciteit zal richten op jonge aanslagen met een hoge invorderingskans. Op deze hoofdregel zijn echter 3 uitzonderingen in het invorderingsbeleid opgenomen. Aanslagen over de belastingjaren 2017 en ouder worden wel ingevorderd indien deze zijn opgelegd naar aanleiding van een fiscaal strafrechtelijk onderzoek, indien de belastingschuld over de jaren 2017 en ouder NA
f1 miljoen of hoger bedraagt en de belastingdienst over informatie beschikt waaruit blijkt dat er verhaalsmogelijkheden zijn, of indien de belastingschuld over 2017 en ouder reeds op een derdenrekening (zoals bij een notaris) is voldaan. Deze beleidswijziging heeft ook tot gevolg dat bezwaarschriften over de belastingjaren 2017 en ouder niet meer zullen worden afgehandeld tenzij belastingplichtige aangeeft hier belang bij te hebben. Dit laatste kan het geval zijn indien het toewijzen van het bezwaar tot een restitutie van een reeds betaald of verrekend bedrag kan leiden. Op deze wijze levert de aanpassing van het invorderingsbeleid tevens een bijdrage aan de reductie van de grote voorraad bezwaarschriften. Zo’n 25% van de ongeveer 45.000 bezwaarschriften die nog moeten worden afgehandeld heeft betrekking op de belastingjaren 2017 en ouder. Voor de belastingdienst zijn voor 2023 doelstellingen vastgesteld welke ertoe moeten leiden dat de organisatie nog dit jaar de laatste achterstanden wegwerkt, in de actualiteit gaat en blijft werken en de kwaliteit van de dienstverlening verbetert. Waar mogelijk wordt hierbij gebruik gemaakt van ICT-mogelijkheden. Periodiek wordt door de belastingdienst aan de Minister van Financiën, Javier Silvania, gerapporteerd over de voortgang van deze werkzaamheden en tevens zal de bevolking hier regelmatig over worden geïnformeerd.”
Facebookpagina een foto van een krantenkop in Papiamento geplaatst met daarbij de volgende vertaling (zie 2.8 hierboven):
Facebook-uitlatingen van de minister, dus over het oorspronkelijke materiële geschil over de juistheid van de aanslag. De vraag was of de winst van Investments BV wegens
fraus legisals belastbare winst van de belastingplichtige moest worden aangemerkt en zo ja, of de belastingplichtige vertrouwen kon ontlenen aan een (eerdere andere) uitlating van de sector Fiscale Zaken het Ministerie van Financiën van Curaçao.
postsop zijn persoonlijke
Facebookhad geplaatst. De belastingplichtige betoogde dat geen belang meer bestond bij een rechterlijke uitspraak over de naheffingsaanslag, nu het niet meer mogelijk was om hem in te vorderen. Zij wees op de uitlatingen van de minister op
Facebooken in kranten en op de omstandigheid dat de Ontvanger conform die uitlatingen de naheffingsaanslag had afgeboekt tot nihil. Het Hof zag dat als een beroep op gerechtvaardigd vertrouwen dat de Ontvanger de naheffingsaanslag niet zal invorderen, zodat het belang bij een procedure over de heffing is vervallen.
allebelastingschulden c.q. aanslagen ter zake van 2017 en eerder niet meer actief worden ingevorderd (“Alle belastinschulden van 2017, 2016, 2015, 2014 ect. worden gecanceld.”). Ook adviseerde de minister belastingplichtigen om een debiteurenlijst op te vragen om te controleren of de opschoning correct had plaatsgevonden. De Ontvanger heeft vervolgens alle aanslagen over 2017 en eerder in het systeem op nihil gezet. De belastingplichtige heeft conform het advies van de Minister op verschillende tijdstippen debiteurenoverzichten opgevraagd en ontvangen. Op het overzicht van 30 januari 2023 is te zien dat de naheffingsaanslag is afgeboekt en op latere overzichten dat hij niet meer voorkomt op de debiteurenlijst.
Facebook, (ii) toezeggingen van de minister de ontvanger niet binden en (iii) de minister slechts een invorderingsadvies heeft gegeven en de uiteindelijke beslissing bij de ontvanger ligt, maken dat niet anders. De Landsontvanger valt onder het Ministerie van Financiën en de minister van Financiën is de verantwoordelijke bewindspersoon. Diens beleidsuitingen binden dan ook de ontvanger. Dat de ontvanger meteen is overgegaan tot opschoning van het gehele bestand van aanslagen van 2017 en ouder, illustreert volgens het Hof dat ook de ontvanger de beleidsuitingen van de minister heeft opgevat als tot hem gerichte instructie.
BNB1979/311 [8] betreft, wees het Hof er op dat u daarvan bent teruggekomen in HR
BNB2022/10, [9] inhoudende dat het vertrouwensbeginsel in gevallen zoals dat van de belastingplichtige in de regel meebrengt dat het meerdere boven de belasting die de belastingplichtige op basis van de uitlatingen mocht verwachten, niet kan worden geheven. Wel geldt nog steeds dat de uitlating niet zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing dat de belastingplichtige de onjuistheid redelijkerwijs had kunnen en moeten beseffen, maar daarvan is volgens het Hof in casu geen sprake.
Point d’interêt, point d’action; zie onder meer HR
BNB2014/122 [10] . Uit HR
BNB2017/203 [11] volgt dat deze regel ook geldt voor andere voor bezwaar vatbare beschikkingen dan aanslagen, dus ook voor de verliesvaststellingsbeschikking in die zaak. Het belang bij bezwaar en beroep kan gedurende een procedure vervallen. In de zaak HR
BNB2011/69 [12] was de inspecteur tijdens de cassatieprocedure geheel aan de klachten van de belanghebbende tegemoetgekomen, waardoor diens cassatieberoep niet meer tot een voor hem beter resultaat kon leiden. U oordeelde:
BNB2023/31 [13] betrof een in 2005 gefailleerde vennootschap wier faillissement was opgeheven wegens de toestand des boedels en die in het daaropvolgende jaar ophield te bestaan. In 2019 werd de vereffening echter heropend. De belanghebbende wilde een haar in 2004 opgelegde naheffingsaanslag loonheffingen aan de rechter voorleggen. In geschil was of dat kon, nu vast stond dat die aanslag niet was betaald en ook niet meer zou worden betaald vanwege de verjaring van de mogelijkheid tot dwanginvordering. U overwoog:
Facebook-pagina plaatste, berichtte de inspecteur het Gerecht per e-mail dat de ontvanger de bestreden aanslag buiten invordering had gesteld en niet meer zou innen. Op dezelfde dag heeft de inspecteur het volgende bericht van de ontvanger aan de inspecteur aan het Gerecht doen toekomen:
BNB2023/31. Het Gerecht verklaarde het beroep daarom niet-ontvankelijk. Ook in de zaak OGEAC:2023:124 had de ontvanger tijdens de beroepsprocedure meegedeeld dat de bestreden aanslagen niet meer zouden worden ingevorderd en ook in die zaak verklaarde het Gerecht het beroep daarom niet-ontvankelijk wegens gebrek aan belang. In deze twee zaken stond dus net als in HR
BNB2023/31 vast dat dat de belastingschuld niet meer zou worden ingevorderd.
MBB 2024/14. Hij meent dat in deze zaak, anders dan in de genoemde zaken OGEAC:2023:69 en OGEAC:2023:124, niet vaststaat dat de belastinschuld niet zal worden ingevorderd. Inspecteur noch ontvanger heeft jegens de belastingplichtige een mededeling gedaan zoals in die zaken. De ontvanger, die op verzoek van het Hof mee was gekomen naar de zitting, maakte volgens ’s Hofs zittings-p.-v. en uitspraak onderscheid tussen het ‘oude’ beleid tot 3 april en het ‘nieuwe’ beleid vanaf 3 april van de Minister en verklaarde dat hij op grond van het oude beleid alle aanslagen over 2017 en eerder op nihil had gezet, en op grond van het nieuwe beleid een aantal van die aanslagen zo spoedig mogelijk weer op de oorspronkelijke bedragen had teruggezet in zijn debiteurensysteem. Hij verklaarde verder dat het om een bevoegdheid van de Ontvanger ging en dat de Minister slechts een advies had gegeven, nu de beslissing om in te vorderen bij de ontvanger ligt. Op de vraag van de rapporteur of de Minister vertrouwen had gewekt met diens
Facebookberichten, antwoordde de ontvanger dat die vraag zijns inziens aan de civiele rechter moest worden voorgelegd. Van Suilen vindt het opmerkelijk dat het Hof in deze procedure, over een belastingaanslag waarin de inspecteur partij is, beoordeelde of een ander bestuursorgaan – de ontvanger – vertrouwen had gewekt. Hij vroeg zich af wat de ontvanger te maken had met de belastingprocedure, nu hij geen procespartij is en zijn eigen invorderingsbeleid voert dat volgens hem nog onverminderd van kracht is, ook jegens de belanghebbende.
heffingswetgeving onberispelijke naheffingsaanslag niet voor (dwang)invordering in aanmerking komt. Ook als de
Facebook postsvan de minster over invordering rechtens relevant vertrouwen zouden kunnen wekken ter zake van de invordering (de executie) zegt dat niets over de rechtmatigheid van de titel voor executie (de aanslagoplegging).
in fraudem legisheeft gehandeld met het laten uitzakken van haar beleggingen om in aanmerking te komen voor de vrijstelling van het VV-regime voor die beleggingen. Omdat u geen feitenrechter bent en een cassatie in het belang der wet geen invloed heeft op de rechten van de partijen, moet daarbij mijns inziens uitgegaan worden van de juistheid van de feitelijke oordelen van het Gerecht, met name diens oordelen dat de uitgezakte beleggingen tot het bancaire bedrijf horen waarvoor het toezicht van de centrale bank bedoeld is (en dus niet in aanmerking komen voor vrijstelling) en dat er geen serieuze andere dan fiscale motieven bestonden voor het uitzakken van die bancaire beleggingen. Het gaat fiscaal-materieel dan alleen nog om de vraag of het Gerecht zonder strijd met het recht kon oordelen dat, gegeven die feiten, toekenning van de vrijstelling u in strijd zou komen met doel en strekking van de wet die de vrijgestelde vennootschap regelt.
a contrariodat de wetgever pas vanaf 2020 de bedoeling had om te heffen over beleggingsresultaten van een dochtervennootschap van een bank.
en beleggingen. Dat die omschrijving dateert van ná 2005 achtte het Gerecht niet van belang; mijns inziens terecht niet, nu de wezenlijke activiteiten van een bank in 2005 niet anders waren dan in 2013. Op basis van de wettekst, de MvT en het bancaire kernactiviteitkarakter van beleggingen, oordeelde het Gerecht dat de wetgever resultaten van beleggingen van banken niet wilde vrijstellen. Door de beleggingen onder te brengen in een dochter en dier als Vrijgestelde Vennootschap aan te merken, heeft de belastingplichtige dus gehandeld in strijd met doel en strekking van art. 1A(1)(f)(5e) LWB, aldus het Gerecht. Uit de wijziging per 1 januari 2020 van de wettekst volgt niet dat het tot 2020 niet de bedoeling was om van de vrijstelling uit te sluiten de bijzondere situatie waarin een bank haar beleggingen in een 100% deelneming onderbrengt die niet onder toezicht van van de Centrale bank staat. De wetswijziging brengt het Gerecht in verband met een uitspraak van het Gerecht van 14 december 2018 [20] inhoudende dat het feit dat de moedermaatschappij onder toezicht van de Centrale Bank staat, niet betekent dat ook de dochtermaatschappij is onderworpen aan dat toezicht.
,en dus naar doel en strekking van de wet zijn uitgesloten. Dat oordeel is deels verweven met feitelijke waarderingen waarover u niet gaat en die mij geenszins onbegrijpelijk voorkomen.
pokopoko-beginsel (van Europees Nederland afwijkende landsomstandigheden kunnen afwijking meebrengen in de toepassing van het vertrouwensbeginsel ter zake van uitlatingen en handelingen van de overheid) ook in fiscale kwesties in acht genomen zou moeten worden. Deze zaak lijkt zich daarvoor in het bijzonder te lenen omdat het gaat om het eerste geval van regeren via een persoonlijke account op (a)sociale media en omdat het weliswaar om invordering van
belastingengaat, maar tegelijk om een executiegeschil dat – mijns inziens - door de
civielerechter beoordeeld had moeten worden, zodat ook de rechtseenheidsvraag in het oog springt.
in fraudem legisheeft gehandeld en wordt bevestigd dat de ontvanger kan invorderen zonder dat dat fiscaalrechtelijke oordeel over de aanslag nog aan de orde gesteld kan worden, want daarover kan de executierechter zich op haar beurt niet uitlaten. Ik meen echter dat die situatie hoe dan ook al bestaat sinds de cassatietermijn tegen ’s Hofs mijns inziens onjuiste uitspraak verstreek. Voor het onwaarschijnlijke geval dat de ontvanger op die basis toch nog invorderingsmaatregelen neemt, waartegen de belastingplichtige zich ongetwijfeld zal verzetten, ware door u -eveneens in het belang der wet - op te merken dat wat er ook zij van de gerechtvaardigdheid van vertrouwen op uitlatingen op persoonlijke
Facebook-pagina’s, de belastingplichtige/-schuldige in deze zaak in elk geval op ’s Hofs – mijns inziens onjuiste, maar onherroepelijke - oordeel mag vertrouwen dat het vertrouwensbeginsel in de weg staat aan invordering. De belastingplichtige mag er mijns inziens op vertrouwen dat het Hof, dat over zijn eigen bevoegdheid gaat, bevoegd was om daarover met gezag van gewijsde uitspraak te doen, te meer nadat de inspecteur daartegen geen cassatieberoep bleek in te stellen.
Fundashon Dos Bui pa Korsouheeft op 2 april 2024 zelfs aangifte gedaan tegen de minister en het openbaar ministerie (OM) om strafvervolging verzocht. Op 12 augustus 2024 heeft zij vervolgens een klaagschrift ex art. 15 van het Wetboek van Strafvordering van Curacao ingediend bij het Gemeenschappelijk Hof wegens het uitblijven van een reactie van het OM omtrent strafrechtelijke vervolging van de minister wegens diens instructie aan de Landsontvanger om af te zien van invordering van alle vaststaande en nog op te leggen belastingaanslagen over 2017 en eerdere jaren. Het Hof heeft de klacht afgewezen [25] omdat de klaagster krachtens haar doelstelling niet een belang behartigt dat door de beslissing tot niet-vervolging of het uitblijven van een vervolgingsbeslissing rechtstreeks wordt getroffen.
websites. Die directeur concludeerde dat (i) regulering aangaande invordering alleen bij landsverordening kon geschieden; (ii) de ontvanger niet bevoegd is tot het inkorten van openstaande belastingschulden en (iii) oninbaar lijden van belastingschulden geen wettelijke grondslag heeft omdat het organisatiebesluit Belastingdienst is vervallen bij de inwerkingtreding van de Landsverordening Organisatie Landsoverheid. Het advies luidde als volgt:
Grondslag invordering
postsdie de minister later, op 28 januari 2023, op zijn
Facebookpagina zette:
inputvoor een ‘conceptrapport versie 0.3’ over de opschoning van het invorderingsbestand. Op 28 mei heeft vervolgens een lid van het ondersteuningsteam van de ontvanger een mail naar de Minister gestuurd met een conceptrapport ‘Opschoning invorderingsbestand Belastingdienst Curaçao’ (‘versie 0.4’). Ik heb die e-mails niet tot mijn beschikking, maar citeer uit het advies van De Roos & Pen (zonder voetnoten):
28 mei 2022:een lid van het ondersteuningsteam van de Ontvanger (werkzaam bij SOAB) mailt de Minister het conceptrapport getiteld
"Opschoning invorderingsbestand Belastingdienst Curaçao"met ondertitel
"Een pragmatische aanpak om in de actualiteit te kunnen gaan werken",versie 0.4. Uit de mail volgt dat het conceptrapport eerst is besproken binnen het managementteam van de Belastingdienst en het ondersteuningsteam. Het conceptrapport beschrijft 3 opschoningsacties:
Facebook-pagina gezet. Omdat raadpleging op de
Facebook-pagina lastig is, en trouwens onmogelijk voor iedereen die niet op
Facebookzit, citeer ik het advies (ik laat sommige voetnoten weg):
Achtergrond
tax-creditzou toch uitgevoerd worden. [35] Vervolgens is een rapport ‘Opschoning invorderingsbestand Belastingdienst Curaçao’ voor akkoord naar de Raad van Ministers gestuurd. Die Raad heeft volgens De Roos & Pen op 17 augustus 2022 spoedadvies van de sectordirecteur fiscale zaken (SDFZ) gevraagd. Ik heb dat niet kunnen verifiëren. Op 21 augustus 2022 heeft een medewerker van SOAB een aangepaste versie van het rapport gedeeld met de SDFZ. Die aangepaste versie vermeldt dat de fiscus wordt gevraagd (i) beleid op te stellen tot het onder voorwaarden (structureel) buiten invordering stellen van aanslagen ouder dan 5 jaar en (ii) dit beleid ter advisering voor te leggen aan de Minister. Aldus zou het opschoningsbeleid intern beleid van de fiscus blijven en zou het politieke element van de opschoning beperkt blijven (niet verifieerbaar). [36] De Roos & Pen vermelden op hun tijdlijn bij 22 en 23 augustus 2022 het volgende (niet verifieerbaar): [37]
22 augustus 2022:
"tax credit"te vervangen door
"procedure voor het buiten invordering laten”omdat een
"tax credit”bij landsverordening dient te worden geregeld. SDFZ adviseert op deze dag tevens per brief over het rapport
"Opschoning invorderingsbestand Belastingdienst Curaçao".Volgens het advies kunnen opschoningsacties 1 en 2 in principe worden geïmplementeerd voor
"de inkomstenbelasting, de winstbelasting, de grondbelasting, de onroerendezaakbelasting, de omzetbelasting, de invoerrechten en accijnzen, met uitzondering van overdrachtsbelasting, voor verjaarde aanslagen ouder dan vijfjaar”en
"de successiebelasting, afvalstoffenbelasting, motorijtuigbelasting AVBZ, BVZ en cessantia".Ten aanzien van opschoningsactie 3 (de "tax-credit") wordt geadviseerd alternatief 2 uit te voeren (zie hieronder).
"Opschoning invorderingsbestand Belastingdienst Curagao”inclusief aanbiedingsbrief aan Raad van Ministers. Het rapport betreft versie 1.5. Het rapport beschrijft drie opschoningsacties en dat de Belastingdienst ten aanzien van actie 2 het intern beleid zal opstellen en ter advisering aan de Minister zal voorleggen:
f2.500 per cribnummer, wat een neerwaarts compliance risico met zich meebrengt van NA
f26,7 miljoen. Vanwege dit neerwaartse compliance risico zijn twee alternatieven ontwikkelt:
inputvan door de Minister aangewezen adviseurs en de Directeur Fiscale Zaken van het Ministerie van Financiën (ik veronderstel dat dat dezelfde functionaris is als de SDFZ). Die brief hield het volgende in:
f50.000 buiten invordering wordt gesteld vindt een individuele beoordeling door de invorderaar plaats indien het bedrag dat buiten invordering wordt gesteld groter is dan de restantschuld (kortom: indien meer dan 50% van het totale saldo wordt buiten invordering gesteld). In dit geval wordt het buiten invordering stellen niet toegewezen indien de ontvanger op eenvoudige wijze kan vaststellen dat belastingplichtige over verhaalsmogelijkheden beschikt zoals een onroerende zaak of een een inkomen (laatste IB-aangifte) waaruit blijkt dat de totale schuld binnen 48 maanden zou kunnen worden voldaan.
f50.000 buiten invordering wordt gesteld vindt een individuele beoordeling door de invorderaar plaats indien het bedrag dat buiten invordering wordt gesteld groter is dan de restantschuld (kortom: indien meer dan 50% van het totale saldo wordt buiten invordering gesteld).
f1.000.000 buiten invordering wordt gesteld vindt aanvullend een invorderingsonderzoek door SBAB plaats. Een invorderingsonderzoek hoeft niet plaats te vinden als uit de registratie van de Kamer van Koophandel blijkt dat de onderneming niet meer bestaat.
NAf 5,5 miljard tot +/-
NAf 4,2 miljard maar het is zeer de vraag of dit voldoende is om de belastingdienst in de actualiteit te kunnen laten werken.
NAf50 per aanslag)
NAf135 miljoen. Niet alle belastingschuldigen beschikken tevens over jongere belastingschulden waardoor eenzelfde opbrengst ook voor 2023 gegarandeerd blijft. 2. Belastingplichtigen die zich altijd aan hun fiscale verplichtingen hebben gehouden kunnen negatief op deze actie reageren omdat het na de eerdere saneringsregeling nu weer de niet-betalers zijn die voordeel hebben van deze bestandsopschoning.
auditsbeogen inzicht te verschaffen aan de Landsontvanger en de minister van Financiën over de effectiviteit van de interne beheersmaatregelen in het proces van invordering van openstaande belastingaanslagen. De eerste drie rapporten zagen elk op het invorderingsproces per een bepaalde datum: 30 november 2021, 31 mei 2022 en tot november 2022. Het vierde rapport zag op de “auditcyclus met betrekking tot vooruitbetalingen op belastingrestitutie aanslagen”.
Toelichting bevindingen
f7.992.113. In desbetreffende gevallen ontbraken o.m. de overeengekomen betalingsregeling, onderliggende bewijsdocumenten zoals salarisslips, bankstatements en documenten van overige schulden/vaste lasten die de berekening van de betalingscapaciteit onderbouwt, respectievelijk de onderliggende documenten die het oordeel van de invorderaar onderbouwt en konden wij de juistheid van de betalingsregeling niet vaststellen. Wij stellen vast dat de invorderingsrichtlijnen uit 2019 en 2021 niet worden nageleefd en, ten opzichte van de geldende richtlijnen, er afwijkende betalingsregelingen worden afgesloten met de belastingplichtigen ter invordering. Zo stellen wij vast dat:
f4.617.000, een regeling is afgesloten voor alle 3 aanslagen, zijnde een aanbetaling van NA
f50.000 en hierna een betaling van NA
f35.000 per maand. Hierbij is, gezien het openstaande saldo en het termijnbedrag, niet voldaan aan maximale 48-maandelijkse aflossingstermijn. Desbetreffende belastingplichtige heeft in de periode van juni 2019 tot en met juli 2022 voldaan aan de betalingsverplichting, echter hierna liep hij achter met de maandelijkse termijnen. In desbetreffende periode is hiernaast slechts een bedrag van NA
f105.000 afgelost (gelijk aan 3 maanden ingaande februari 2022). In juni 2022 is voor desbetreffende belastingplichtige een uitstelbezwaar toegewezen zonder nadere onderbouwing.
f1.673.889 in april 2022 een betalingsregeling is afgesloten. Het dossier van deze belastingplichtige (met relatief oude openstaande belastingaanslagen) is niet aanwezig en er is pas in juli 2022 een bedrag van NA
f31.700 afgelost. De periodieke aflossing in 48 maanden zou NA
f34.873 moeten zijn.
f1.620.193 waarbij wordt voorgesteld om een aanbetaling te maken van NA
f100.000 en een regeling te treffen van een maandelijkse aflossing van NA
f80.000 (de omvang van de aflossing is hierbij meer dan de richtlijnen voorschrijven en derhalve akkoord). Wij stellen vast dat in onze onderzoeksperiode alleen de aanbetaling is verricht en de openstaande schuld nog altijd NA
f1.520.123 bedraagt. Desbetreffende regeling is eveneens getroffen voor 492 oudere individuele aanslagen. (…).
Toelichting bevindingen
f1.147.152) die oninbaar (OP) zijn geleid, geselecteerd en onderzocht. Voor 4 geselecteerde posten (voor een totaal openstaand bedrag van NA
f46.494) is een deel van de schuld OP geleden middels een saneringsregeling. De rechtmatig-, tijdig- en juistheid van de sanering en het oninbaar lijden van het resterende bedrag na sanering van 10 geselecteerde belastingaanslagen konden wij niet vaststellen vanwege:
f591.538} die in de onderzoeksperiode OP zijn geleid.
f459.120). Waardoor wij het bedrag dat OP is geleden niet konden herleiden naar de saneringstabel en of uitgangspunten die gehanteerd zijn door de invorderaar voor het toepassen van de kortingspercentage. Een van de voorwaarden voor het toepassen en OP lijden van de aanslagen is dat de belastingplichtige hier een verzoek voor indient. In geen van de gevallen hebben wij desbetreffend verzoek tot het OP lijden i.v.m. hetzij een saneringsregeling of het OP lijden in verband van verjaring van de post aangetroffen.
hard copy. Een beschikbaar digitaal systeem dat de historie van een aanslag vastlegt wordt niet of beperkt gebruikt. Er zijn geen richtlijnen voor deugdelijke dossiervorming en archivering geschiedt naar het inzicht van individuele invorderaars, zonder toezicht of controle, met als gevolg veel onvolledige dossiers, ook ter zake van aanslagen die pas na een brand in 2019 zijn opgelegd. De toelichting van de SOAB vermeldde onder meer: [47]
f1.865.070 er invorderingsmaatregelen zijn aangepast in opdracht van (…) de Landsontvanger. De Landsontvanger geeft in deze aan zich te beroepen op zijn 'discretionaire bevoegdheid', op basis van de Invorderingsverordening 1954 artikel 6. Hierover werd aangegeven dat de Landsontvanger waar noodzakelijk een coulante houding aanneemt, ter voorkoming van bedrijfsbeëindiging. Evenwel dienen de redenen en overwegingen hieromtrent uit het dossier te blijken. Het geven van uitstel van betaling en gemakkelijkere betalingsvoorwaarden conform dit artikel, mag echter alleen indien onafwijsbaar blijkt dat de belastingplichtige door bijzondere omstandigheden, buiten zijn wil, niet bij machte is aan de voorgeschreven betalingsvereisten te voldoen en dient te allen tijde schriftelijk vastgelegd te worden cf. Artikel 6 lid 4. Wij hebben vastgesteld dat een dergelijke schriftelijke vastlegging inzake de overwegingen per casus, in vrijwel alle gevallen ontbreekt en daardoor niet voldoet aan de wettelijke bevoegdheid. Daarnaast hebben wij vastgesteld dat in de gevallen dat de Landsontvanger deze discretionaire bevoegdheid toepast, dit niet in of na overleg met de verantwoordelijke invorderaar plaatsvindt. De betreffende invorderaar krijgt slechts de opdracht van de Landsontvanger om de betreffende actie uit te voeren zonder toelichting. De huidige invorderingsrichtlijnen (artikel 2 lid 2 en 3 schrijven hierover voor: Lid 2: Bij het toekennen van een betalingsregeling dient het verschuldigde bedrag aan achterstallige belastingen, premies volksverzekeringen en werknemersverzekeringen en overige middelen zo snel mogelijk te worden voldaan. Lid 3: De Landsontvanger stelt mede op basis van door belastingschuldige verstrekte informatie en documentatie de aflossingscapaciteit en bijbehorende aflossingsperiode vast. Van een berekening zoals in lid 3 vermeld, is zoals eerder aangegeven geen vastlegging aanwezig, waardoor dit in strijd is met de invorderingsrichtlijnen, evenals de gegeven instructies aan de invorderaars. Het is ook niet inzichtelijk hoe het toekennen van gemakkelijkere betalings-voorwaarden in bovenstaande gevallen bijdraagt aan de doelstelling om het verschuldigde bedrag op zo kort mogelijke termijn in te vorderen. Verder is het ingrijpen in het invorderingsproces ook niet in overeenstemming met de nadere uitwerking van artikel 6 in de invorderingsrichtlijnen van januari 2019, artikel 4 (ingrijpen in het invorderingsproces). Deze richtlijnen van januari 2019, die tot en met heden niet zijn ingetrokken, geven aan dat ingrijpen in het invorderingsproces door de leiding in beginsel ongewenst is en dat het in bijzondere gevallen noodzakelijk kan zijn dat invorderingsacties worden aangehouden bijvoorbeeld als er sprake is van:
Oneigenlijke vooruitbetalingen van belastingrestituties
Transparancy Internationalde volgende
key strengths en key weaknessesvan de uitvoerende macht op Curaçao: [50]
Key strengths
Facebook-bericht van de minister van 28 januari 2023 (zie 2.7 hierboven) staat geenszins op zichzelf. De minister plaatst veel berichten, ook over puur privé-bezigheden op zijn privé
Facebook-pagina. Op 15 november 2022 plaatste hij het volgende bericht: [51]
track changes, is getiteld: ‘Landsverordening van de tot vaststelling van de Tijdelijke regeling
landsverordeningsanering belastinginkomsten en wijziging van de Landsverordening omzetbelasting 1999 (Tijdelijke landsverordening sanering belastinginkomsten)’. [53] Het voorgestelde art. 6 zou de ontvanger de mijns inziens (zie 5.4 hieronder) (nog) niet bestaande bevoegdheid geven om eenmalig belastingschulden ter zake van 2017 en ouder buiten invordering te stellen:
wordtvoldaan
, over de periode van 10 oktober 2010 tot en met 11 juli 2021.
, derde lid verlenen,wordt verleend. De hoogte van de betalingskorting is afhankelijk van het ineens betaalde bedrag.
1. Aanleiding
2.Geadviseerd besluit
3.Kernpunten
Facebook-bericht van 28 januari 2023 van de minister: [56]
20 januari 2023:de Landsontvanger verzoekt de Minister bij brief om instemming met een aanvullend voorstel om éénmalig een opschoning door te voeren van het invorderingsbestand van alle aanslagen welke betrekking hebben op het belastingjaar 2017 en ouder. Het hanteren van de dagtekening als uitgangspunt, aangevuld met de criteria in de brief van "6 december 2022" [57] , is volgens de Landsontvanger mogelijk onvoldoende om de Belastingdienst in de actualiteit te laten werken. Voorgesteld worden de volgende nadrukkelijk eenmalige opschoningsacties, waarbij niet van voorwaarden blijkt:
1. Wat is de reden van de Minister om deze beslissing te nemen?
f3 miljard. Het resterend saldo over de jaren 2018 en jonger bedraagt zo'n NA
f2,7 miljard. Hierbij moet nadrukkelijk worden opgemerkt dat liet hier niet gaat om NA
f2,7 miljard 'riba kaya'. Ook de populatie jonge aanslagen bevat onder meer nog de nodige 'taxatieve' aanslagen. Door de prioriteit van de invordering te leggen op de invordering van jonge aanslagen zal het saldo aan openstaande belastingschulden steeds verder worden gereduceerd waardoor dit steeds dichter het reële nog in te vorderen bedrag benadert.
4.Wat is de impact op de (meerjaren-) begroting van het Land?
5.Welk signaal wordt hiermee afgegeven aan de trouwe belastingbetaler?
dagtekeningvan vijf jaar of ouder buiten invordering gesteld. De voorgestelde maatregel omvat echter alle aanslagen
ter zake van2017 en ouder, ongeacht de datum van oplegging. De OECD constateerde een relatief lage invorderingskans bij aanslagen ouder dan 5 jaar, maar deze maatregel ziet op alle aanslagen over 2017 en ouder, waardoor ook recent opgelegde aanslagen (4 jaar en minder) en nog op te leggen aanslagen over belastingjaren 2017 en ouder buiten invordering worden gesteld.
Facebook-berichten en de consequenties daarvan, ingediend door de oppositie, [74] en een motie die, kort gezegd, het optreden van de minister met betrekking tot die opschoning ‘ratificeert’. De eerste motie werd met 13 tegen en 7 voor verworpen; de tweede werd met 12 voor en 8 tegen aangenomen. Die tweede motie luidde als volgt: [75]
Facebook-bericht van 28 januari 2023 van de minister en wijst erop dat eerder genomen maatregelen niet de gewenste opschoning van het invorderingsbestand hadden bereikt, dat 90% van de belastingopbrengst binnenkomt op aanslagen die niet ouder zijn dan 4 jaar, dat de SOAB, de SVB, het Cft en het Ministerie van Financiën positief hadden geadviseerd over de richtlijnen voor opschoning van het invorderingsbestand, dat de opschoning heeft geleid tot overschotten en meer financiële ruimte voor investeringen in o.a. politie, brandweerwagens, ambulances en subsidies voor stichtingen en entiteiten, onderwijssalarissen, etc., dat het departement WJZ en de SER hebben geadviseerd om het pakket goed te keuren en om burgers die altijd hun belastingverplichtingen hebben nageleefd enige compensatie te geven en dat het parlement indien nodig door wil gaan met periodieke opschoning van invorderingsbestanden binnen het publieke beleid van de Belastingdienst zoals vastgelegd op 20 januari 2023 en 3 april 2023. Aldus overwegende, hebben de Staten van Curaçao als volgt besloten (mijn vertaling):
5.Geen bevoegdheid tot kwijtschelden; oninbaar lijden heeft geen rechtsgevolg
6.Een poko poko-beginsel?
Het bestuur en de rechter
eersteplaats is het de taak van de rechter om het bestuur te controleren en, waar nodig, te corrigeren. Dat is een klassieke taak van de burgerlijke rechter; optreden tegen bevoordeling door de overheid. De laatste jaren is echter gebleken dat de gevolgen van corrupt bestuurshandelen groter kunnen zijn dan enkel bevoordeling. Wanneer de rechtsstatelijke grondslagen van een ministaat worden ondermijnd, of haar financiële voortbestaan wordt bedreigd, heeft de rechter een
verderreikendetaak dan controle van het bestuur, te weten de bescherming van die samenleving zelf. Over beide taken een enkel woord.
eersteplaats omdat andere controlemechanismen tekort schieten. Politieke controle zijdens de Staten is door een vergaand monisme weinig effectief en een algemene administratieve rechtspraak is er nog steeds niet. Een
tweedereden is dat de burgerlijke rechter zowel de jure als de facto een onafhankelijke positie inneemt. Door de steeds wisselende bezetting van Nederlandse rechters, heeft de burgerlijke rechter doorgaans weinig sociale bindingen. Dat onderscheidt hem juist van de (te controleren) bestuurders. Het meest gebruikte instrument voor de bestrijding van partijdig bestuur is de onrechtmatige overheidsdaad. Sedert het Ikon-arrest vormt de (rechtstreekse) toetsing aan de beginselen van behoorlijk bestuur daarbij een krachtig instrument. [89] Uit een analyse van de jurisprudentie door Munneke blijken een tweetal beginselen bij uitstek geschikt om te onderscheiden tussen toelaatbaar en niet-toelaatbaar bestuurshandelen: het gelijkheidsbeginsel (indien er één belanghebbende is) en het verbod van willekeur (indien er meerdere belanghebbenden zijn). Deze beginselen dwingen immers tot een zakelijker, minder persoonsgericht bestuur. Een meer procedureel beginsel als dat van de bescherming van opgewekte verwachtingen, speelt een veel minder belangrijke rol. Het is te algemeen om in de Antilliaanse verhoudingen bruikbaar te zijn, aangezien het niet ziet op de wijze waarop die verwachtingen gewekt zijn, waarbij juist sociale invloed of druk op het bestuur een rol kan hebben gespeeld. De Antilliaanse rechter is dan ook terecht terughoudender met het honoreren van toezeggingen dan (de) Hoge Raad.
Vrije mandaat-arrest [90] en het
Catoochi-arrest [91] zijn illustratief. Het eerste betrof een Arubaanse verkiezingsafspraak. De
Partido Democratico Arubanoging vóór de verkiezingen met haar kandidaten een overeenkomst aan volgens welke zij de door hen te verwerven zetels weer zouden opgeven als zij zouden bedanken voor het lidmaatschap van die partij. Het Gemeenschappelijke Hof oordeelde achtte deze overeenkomst in strijd met het beginsel van vrij mandaat en daarom nietig. U liet dit oordeel in stand, wat Van der Burg [92] onverstandig vond omdat de Arubaanse bepaling (art. III 16(3) Staatsregeling van Aruba) overeen kwam met art. 67(3) Grondwet en volgens hem in Nederland het beginsel van stemmen zonder last al door
non-ususzijn kracht verloren had en u dus ook concordant had kunnen oordelen.
Catoochi-arrest betrof een verboden maar gedoogde loterij, waarvan de organisator betoogde dat zijn overeenkomst met een deelnemer die NAf 82.000 van hem had gewonnen nietig was wegens strijd met dat wettelijke verbod. Het Gemeenschappelijk Hof overwoog dat de
catoochi-verkoop in de Arubaanse samenleving was aanvaard en ingeburgerd en een vaste inkomstenbron was geworden voor professionele
catoochi-verkopers en oordeelde op die basis dat de verbodsbepaling niet (meer) geacht kon worden mee te brengen dat de catoochi-verkoper zich naar believen zou kunnen beroepen op de ongeoorloofdheid en daarmee de nietigheid van zijn handelen. U oordeelde dat ’s Hofs waardering van de maatschappelijke ontwikkelingen op Aruba in cassatie niet op juistheid kon worden getoetst.
Felix/Aruba [93] betrof
Transtriad Enterprises Aruba(procespartij Felix), die in 1985 de afhandeling van kleinere vliegtuigen op Aruba’s internationale luchthaven ter hand wilde nemen. Felix had daarvoor ruimte nodig in het gebouw van de luchthaven waar de kleinere (sport)vliegtuigen werden geparkeerd. In dat gebouw zat ook de vereniging van sportvliegers
Aeroclub Antillia Aruba. Tussen Transtriad en de aerotclub werd schriftelijk vastgelegd dat Transtriad de tussen de club en de luchthaven bestaande huurovereenkomst en de huurschuld zou overnemen en dat Felix kon beschikken over ruimtes in het gebouw;. Zowel Felix als de aeroclub verzochten de luchthavenmeester om toestemming door een en ander, die kennelijk stilzwijgend werd verleend. In 1986 nam Felix de huur over, nam hij personeel in dienst, investeerde hij in de afhandeling en handelde
Trianstrianegen maanden lang kleinere vliegtuigen af. In november 1986 besloot de Minister van Vervoer en Communicatie echter dat uitsluitend Air Aruba NV kleinere vliegtuigen mocht afhandelen. Felix vorderde van Aruba vergoeding van zijn daardoor geleden schade en gederfde winst. Het Hof overwoog dat Felix zich had moeten realiseren dat toezeggingen van de daartoe niet-bevoegde luchthavenmeester Aruba niet konden binden en dat geen omstandigheden waren gebleken die tot een ander oordeel zouden leiden. Felix’ investeringen waren dan ook niet zonder (eigen) risico zolang Aruba zich niet had verbonden. Weliswaar was uitvoerig onderhandeld en had Felix al een aanvang gemaakt, maar hij had rekening moeten houden met een mogelijke beleidswijziging. Wel trof Aruba ook een verwijt omdat, gelet op de kleine omvang van de Arubaanse samenleving, het de autoriteiten niet kon zijn ontgaan dat Felix op het vliegveld wilde verbouwen in afwachting van de officiële toezegging. Het had volgens het Hof op de weg van Aruba gelegen om Felix te waarschuwen voor de risico’s van vooruitlopen op officiële toestemming. In zoverre had Aruba onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig gehandeld jegens Felix. Omdat Felix ook zelf verwijt trof van voorbarig uitgaan van de vereiste toestemming, beperkte het Hof de schadevergoeding tot de kosten van de inrichting van Felix’ bedrijf.
Den Dulk/Eilandgebied Curaçao [94] betrof onder meer de vraag of een overeenkomst tot uitgifte van erfpacht was gesloten. Aan Den Dulk was een toezegging gedaan over een dergelijke uitgifte voor zijn Horeca-bedrijf in een gebied dat bij nader inzien onmisbaar was voor de uitbreiding van de haven. [95] Het Hof had onder meer geoordeeld dat Den Dulk geen rechten kon ontlenen aan de mededeling door een gedeputeerde - tijdens een bezoek aan Den Dulk’s restaurant - dat het bestuurscollege tot erfpachtuitgifte aan Den Dulk had besloten. Hij had volgens het Hof in verband met zijn eerdere ervaring met collegebesluiten moeten weten dat (alleen) de gezaghebber belast was met de uitvoering (opschriftstelling, ondertekening en inkennisstelling) van door het college genomen besluiten en dat een gedeputeerde geen besluiten kon bekendmaken. U overwoog echter:
NJ1996, 3) meent dat uw oordeel waarschijnlijk moet worden gezien in het licht van de specifieke omstandigheden van het geval: er was volgens hem alle reden het eilandgebied, dat op gedane toezeggingen wilde terugkomen, daartoe juridisch niet teveel ruimte te geven.
pokopoko-beginsel als rechterlijke coulance jegens de overheid in verband met de lokale realiteit. [96] ‘Pokopoko’ is Papiamento voor ‘rustig aan’. Het beginsel werd al ontwaard in de rechtspraak van eind jaren ’90, maar Sybesma introduceerde de term
pokopokopas in 2000 in een lang artikel in TAR-Justicia. [97] Hij beschrijft hoe de rechtspraak die de overheid op de vingers tikt vanwege haar trage functioneren opschuift naar een gematigder lijn waarin de rechter het
pokopoko-gedrag van de overheid legitimeert. Hij wees met name op een uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof gepubliceerd van 12 januari 1999 in een civielrechtelijke zaak over het uitblijven van een beslissing van de eilandsraad. Het Hof overwoog: [98]
contra legemkon ontlenen aan een toezegging van een onbevoegde ambtenaar. Het Hof herhaalde, onder verwijzing naar zijn in 6.8 hierboven geciteerde uitspraak van 12 januari 1999, dat de maatstaven die in Europees Nederland ten aanzien van overheidsgedrag zijn ontwikkeld niet zonder meer in de Cariben behoren te worden aangelegd. Hij het vervolgde:
NJ2001/579 [100] had een gedeputeerde onbevoegd een erfpachtuitgifte toegezegd hoewel alleen het bestuurscollege daarover ging. Het Hof achtte het ‘van verhoogd belang’ dat in een kleinschalige samenleving als Curaçao, waar persoonlijke verhoudingen een grote rol spelen en niet gemakkelijk iets expliciet wordt geweigerd, regels van bevoegdheid en formele besluitvorming strikt worden gehandhaafd:
pokopoko-beginsel is desondanks vaste rechtspraak van het Gemeenschappelijk Hof geworden. Mijn voormalig ambtgenoot Rank-Berenschot wees in haar conclusie voor HR NJ 2024/323 [102] onder meer op GHvJ 27 november 2006, ECLI:NL:OGHNAA:2006:BG2084, rov. 2.3 (geen beroep op vertrouwensbeginsel na onbevoegdelijk gedane mededeling over vergunningverlening); GHvJ 29 september 2009, ECLI:NL:OGHNAA:2009:BJ9613, rov. 3.3 (geen beroep op vertrouwensbeginsel na onbevoegdelijke toezegging tot indienstneming); GHvJ 30 september 2011, ECLI:NL:OGHACMB:2011:BU3523, rov. 4.3 (geen beroep op art. 3:61(2) BWSM [103] en ook geen onrechtmatige daad door een onbevoegdelijk aanbod tot een arbeidsovereenkomst).
contra legem) beginselen van behoorlijk bestuur. De afweging tussen het legaliteitsbeginsel en de mogelijke
contra legemwerking van algemene (bestuurs)rechtsbeginselen zoals het vertrouwensbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel is in de Cariben een iets andere in verband met de andere dan Hollandsche maatschappelijke, sociale, culturele en bestuurlijke context waarin die afweging aldaar gemaakt moet worden. Zij worden minder
contra legemtoegepast. [104]
poko pokodoor. HR
NJ2012/34 [105] betrof een conflict tussen B. en R. over een stuk grond op Sint Eustatius. Tot oplossing van dat conflict had het – daartoe niet bevoegde - Bestuurscollege van het eilandgebied in 1965 aan R. toegezegd dat hij de grond van B. zou kopen en aan R. zou dooverkopen. De koop geschiedde, maar de doorverkoop bleef uit, ondanks bevestiging van de toezegging door diverse gezagsdragers en op doorverkoop wijzende handelingen. De erven R. vorderden primair wegens wanprestatie en subsidiair wegens onrechtmatige daad veroordeling van het eilandgebied tot overdracht van de grond aan hen. Het Gerecht in Eerste Aanleg en het Hof hadden die vordering afgewezen, waarbij het Hof opnieuw ‘van verhoogd belang’ achtte dat regels over bevoegdheid en formele besluitvorming strikt in acht worden genomen in een kleinschalige samenleving waar persoonlijke verhoudingen een grote rol spelen en niet makkelijk iets expliciet geweigerd wordt. Gelet daarop en op de onbevoegdheid van het Bestuurscollege achtte het Hof het Eilandgebied niet gebonden aan de toezegging. Van wanprestatie was daarom geen sprake. Ook de subsidiaire grond strandde omdat de erven R. onvoldoende hadden gesteld. In cassatie klaagden de erven R. tevergeefs dat het Hof het eilandgebied ten onrechte niet gebonden had geacht. In de klachten over ’s Hofs oordeel over de subsidiair gestelde onrechtmatige daad zag u wel aanleiding tot cassatie, maar u citeerde wel ’s Hofs ‘verhoogd belang’-criterium als één van de relevante in aanmerking te nemen omstandigheden en ook u benadrukte dat in een democratische rechtsstaat groot gewicht toekomt aan de wettelijke bevoegdheidsverdeling:
LJNBN0930,
NJ2010/371).
tegenover de betrokkenen, onder wie aanvankelijk [R] en nadien diens erven, zodanig concrete verwachtingen kunnen zijn gewekt dat het onrechtmatig is het daarop gebaseerde vertrouwen te beschamen, hetgeen dan een onrechtmatige daad van het Eilandgebied zelf zou opleveren. Daarvoor is in de eerste plaats noodzakelijk dat die gedragingen in het maatschappelijk verkeer als gedragingen van het Eilandgebied zelf hebben te gelden.
zaak De Goede Hoop/Curaçao [106] vernietigde u het mede op het
pokopoko-beginsel gebaseerde oordeel van het Hof. Mijn voormalig ambtsgenoot Rank-Berenschot beschreef die zaak als volgt in haar conclusie van 5 juli 2024 [107] voor HR
NJ2024/323 [108] :
De Goede Hoop/Eilandgebied Curaçaoen
Erven R./St. Eustatiusraadsheer in het Gemeenschappelijk Hof – meent dat uit deze rechtspraak blijkt dat u het
pokopoko-beginsel erkent, maar grenzen stelt aan de toepassing ervan. Ook Noten [110] leidt uit deze rechtspraak af dat u het beginsel heeft aanvaard.
pokopoko-gezichtspunt nog enkele keren zichtbaar meegewogen in de Caribische rechtspraak. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao oordeelde op 1 juni 2022 over een geschil tussen de Stichting voor Ouderenzorg
Birgen di Rosarioen de minister van Sociale Ontwikkelingen, Arbeid en Welzijn van Curaçao over ter zake van een subsidietoekenning gewekt vertrouwen. De minister had de Stichting geschreven dat hij bereid was om haar exploitatietekort onder voorwaarden met Naf 1,6 mio te verkleinen. Van 2013 t/m 2017 werd die aanvullende subsidie steeds verstrekt bovenop de reguliere subsidie (in 2013 t/m 2019 elk jaar NA
f8.662.700). De stichting vroeg ook voor 2018 de reguliere en de aanvullende subsidie aan, maar ontving alleen de reguliere. De stichting ging in beroep bij de LAR-rechter, [111] maar de partijen troffen een minnelijke regeling, waarop de stichting haar beroep introk. De schikking hield in dat de stichting in 2018 en 2019 nog aanvullend gesubsidieerd werd met Naf 1,5 mio, dat de aanvulling daarna afgebouwd zou worden in 2020 (Naf 1 mio) en 2021 (Naf 0,5 mio) en dat vanaf 2022 geen aanvullende subsidie meer zou worden verstrekt. De afspraak werd neergelegd in een op 11 november 2019 door de minister ondertekende en naar de Stichting gestuurde brief die op 13 november 2019 door de voorzitter van de Raad van Bestuur van de stichting werd ondertekend. Op 29 april 2019 diende de stichting haar subsidie-aanvraag voor 2020 in. De sectordirecteur financieel beleid & begrotingsbeheer retourneerde de subsidieaanvraag (pas) op 19 februari 2020 omdat stukken ontbraken, daarbij opmerkende dat de overeengekomen aanvullende subsidies voor 2020 en 2021 geen goedkeuring van de minister van Financiën hadden gekregen. De stichting beriep zich op het door de toezegging in de brief van de minister van 11 november 2019 gewekte vertrouwen, welke toezegging strookte met het handelen van de minister sinds 2013. Bovendien stond in de brief van de minister dat intern was afgestemd. Het Gerecht [112] beoordeelde het beroep van de Stichting op basis van het stappenplan in de Amsterdamse-dakopbouwuitspraak [113] van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wij na interne overwegingtot de beslissing gekomen om St. Birgen di Rosario alsnog een additionele subsidie te verstrekken (…)”. De door het Gerecht cursief weergegeven passage uit de brief maakt dat eiseres ervan mocht uitgaan dat verweerder zijn toezegging met de minister van Financiën had afgestemd. Eiseres hoefde uit die passage, anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd, niet te begrijpen dat met het woord intern alleen het departement van verweerder bedoeld werd.
NJ2024/323 [114] erkende en benoemde uw eerste kamer het
pokopoko-gezichtspunt expliciet, maar als slechts één van alle voor het specifieke geval relevante – en dus niet doorslaggevend - gezichtspunten bij een vertrouwensberoep jegens de Caribische overheid, óók in gevallen waarin het niet gaat om onbevoegd of zonder de vereiste formele besluitvorming gedane toezeggingen. De zaak betrof Sint Maarten Shipyard NV, die terrein erfpachtte van het land Sint Maarten. Twee van de erfpachtvoorwaarden waren dat alleen mobiele installaties op het terrein mochten worden geplaatst en het terrein aan het einde van de erfpachttermijn leeg moest worden opgeleverd. In 2007 gaf het bevoegde orgaan van het Land een bouwvergunning aan Shipyard voor een betonnen gebouw, dat vervolgens door Shipyard is gebouwd. In 2019, na afloop van de erfpachtperiode, gaf het Land Shipyard twee maanden om het terrein te ontruimen. Shipyard beriep zich op het door de bouwvergunning gewekte vertrouwen dat het land ook privaatrechtelijk, als eigenaar van de grond, akkoord was gegaan met bouwen in afwijking van de erfpachtvoorwaarden. Zij vorderde veroordeling van het Land tot openbare verkoop van het beëindigde erfpachtrecht en uitkering van de opbrengst aan Shipyard, zoals volgens haar bepaald in art. 16 Verordening op de uitgifte van eigendommen. Het Gerecht in eerste aanleg had die eis afgewezen omdat volgens de erfpachtaktes alleen mobiele installaties mochten worden geplaatst en uit het
pokopoko-beginsel volgt dat Shipyard eerst als erfpachter toestemming had moeten vragen aan de eigenaar en pas daarna de bouwvergunning had moeten aanvragen. Ook het Hof wees de vordering af, onder meer omdat het strikt volgen van de vereiste procedures van groot gewicht is om de belangen van het Land, en daarmee de bevolking, zo goed mogelijk te waarborgen. Shipyard’s cassatieberoep strandde:
Erven R./Sint Eustatiusen
De Goede Hoop/Curaçao; zie 6.14 en 6.15 hierboven; PJW]) dat het hof heeft miskend dat dit beginsel moet worden afgewogen tegen andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het vertrouwensbeginsel.
Erven R./Sint Eustatiusen
De Goede Hoop/Curaçao; zie 6.14 en 6.15 hierboven; PJW], ging het om overheidsaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad wegens handelen in strijd met het vertrouwensbeginsel, te weten het beschamen van vertrouwen dat is gewekt door handelen dat op zich in strijd is met regels over bevoegdheid en formele besluitvorming. Daarvan is in dit geval geen sprake. In deze zaak heeft het bevoegde orgaan een bouwvergunning verleend en stelt de vergunninghouder (…) dat bij hem daardoor het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de overheid als eigenaar toestemming heeft gegeven om de geldende erfpachtvoorwaarden niet na te leven. In zoverre wijkt het geval dat hier aan de orde is, af van de gevallen die ten grondslag lagen aan de uitspraken waarop onderdeel 1.1 een beroep doet.
ECLI:NL:HR:2012:BT8413, rov. 3.6.5.
pokopoko-beginsel is dus geen rechtsbeginsel, maar één van de omstandigheden van het geval die van belang zijn bij de toetsing van het overheidshandelen aan ‘echte’ rechtsbeginselen zoals het vertrouwensbeginsel. Daarmee is het
pokopoko-beginsel vooral een gezichtspunt voor de feitenrechter, en dat lijkt mij terecht, nu zij dichter dan u bij de
couleur localezit. Het enige bijzondere aan het
pokopoko-gezichtspunt ten opzichte van alle andere te Haviltexen omstandigheden is dat het in de Cariben een min of meer permanente omstandigheid is die in beginsel in alle gevallen van rechtsbetrekkingen tussen burger en bestuur één van de relevante feiten en omstandigheden is.
pokopoko-gezichtspunt minder lijkt te laten meewegen dan voorheen. Hij wees op GEA-Curaçao 25 april 2016,
ECLI:NL:OGEAC:2016:9, r.o. 4.10 en GEA-Sint Maarten 4 september 2020,
ECLI:NL:OGEAM:2020:66. [117]
kanselá/
gecanceld’in het
Facebook-bericht van de minister van 28 januari 2023 was kennelijk een vergissing van de minister.
Facebook-pagina om rechtstreeks te communiceren met de bevolking. Die communicatie lijkt overigens vrij eenzijdig. Zijn privé-pagina is een onoverzichtelijke menging van vele zuiver persoonlijke berichten, zoals over zijn carnavalsviering, en berichten over officiële gebeurtenissen, maar ook bij die laatste is de toon vooral informeel, de vorm telegram-achtig en anekdotisch en de inhoud onambtelijk en (dus) onprecies. De meeste berichten zijn (zeer) korte
updatesdie gelet op stijl, uiterste beknoptheid (“Done!”) en (dus) kennelijke onvolledigheid niet bedoeld kunnen zijn om andere accounthouders volledig en genuanceerd op de hoogte te stellen van de inhoud van juridische regelingen of politieke besluiten, maar om hen laagdrempelig te informeren [121] over ontwikkelingen en belevenissen en kennelijk ook over de daadkracht en de successen van de minister. In dit geval heeft dat geleid tot het gebruik van de feitelijk en juridisch onjuiste term
kanselá/gecanceldwaar, gezien de in onderdeel 4 weergegeven beleids- en wetgevingsvoorbereidingsgeschiedenis, bedoeld was ‘buiten invordering gesteld,’ alsmede tot het verzuim om te wijzen op de in diezelfde beleids- en wetgevingsvoorbereidings-geschiedenis uitgebreid besproken uitzonderingen op een algemene buiten-invorderingstelling op basis van aanslagjaar, al was het maar door de term ‘onder voorwaarden’ (of desgewenst
condicional/conditional) ergens te laten vallen, wat zelfs reclame-actie-ontwerpers standaard doen (‘vraag naar de voorwaarden!’). Het Hof heeft in die omstandigheden terecht geoordeeld dat de zonder enig dergelijk voorbehoud gebruikte term ‘gecanceld’ moeilijk anders verstaan kan worden dan als inhoudende dat de desbetreffende aanslagjaren definitief niet meer ingevorderd zullen worden, met name gezien ook de daarop volgende
postsvan de minister over de voortgang van die
cancelingen diens aanmoediging om debiteurenlijsten op te vragen.
Facebook postsvan de minister niet gekwalificeerd als inlichting/voorlichting of toezegging/beleidsregel, kennelijk van mening dat dat niet uitmaakt omdat u, aldus het Hof, in HR
BNB2022/10 [122] het dispositievereiste losgelaten zou hebben. Die opvatting lijkt mij onjuist. Inderdaad was tot HR BNB 2022/10 de inspecteur alleen gebonden aan onjuiste inlichtingen/voorlichting door de fiscus als de belastingplichtige op basis van die onjuiste voorlichting een handeling had verricht of nagelaten waardoor hij niet alleen tóch de wettelijk verschuldigde belasting moest betalen die hij dacht niet te hoeven betalen, maar daarnaast ook (niet-belasting-)schade leed als gevolg van zijn handelen of nalaten in vertrouwen op die inlichtingen. HR BNB 2022/10 versoepelde dit dispositievereiste, maar schafte het geenszins af. [123] U overwoog in HR
BNB2022/10 dat het strenge schadevereiste niet meer past in de huidige rechtsopvattingen en oordeelde vervolgens als volgt:
BNB2022/10 slaagt het wél.
Facebook postsvan de minister dat zij zonder die
postsniet gedaan zou hebben. Het Hof heeft dat ook niet onderzocht. De kwalificatie van die
postsis dus wel degelijk van belang. Die kwalificatie hangt onder meer af van de context, de (veronderstelde) bedoeling en de functie van de uitlatingen. [124] Op die basis rijst de vraag of des minister’s
postsop een privé-
Facebook-pagina überhaupt als rechtens relevant gekwalificeerd kunnen worden.
contra legemvertrouwen wekkende beleidsregel in elk geval uitgesloten is omdat van behoorlijke officiële publicatie en toegankelijkheid geen sprake is. Mijn medewerker, die zo verstandig is om niet op
Facebookte zitten, heeft speciaal een (nep)
Facebook-account moeten aanmaken om kennis te kunnen nemen van de litigieuze
posts, die bovendien in de onoverzichtelijke en oneindige stroom van privé
postsen bestuurlijker
postsnauwelijks of niet terug te vinden bleken en kennelijk deels alweer verwijderd waren. Ook dat laatste spreekt tegen kwalificatie als behoorlijk gepubliceerde beleidsregel: elke
postkan door de
posterop elk willekeurig moment achteraf gewijzigd of verwijderd worden. Die door mijn medewerker aangemaakte account werd uiteraard meteen besprongen met (des)informatie en reclame. Ook ik zit uiteraard niet op
Facebooken kan en kon dus net als alle andere burgers en bedrijven zonder account geen kennis nemen van de litigieuze uitlatingen van de minister. Ik meen dat burgers en bedrijven voor hun overheidsvoorlichting niet afhankelijk gemaakt kunnen worden van een uiterst commercieel privaat bedrijf dat met privé-data betaald moet worden en dat onder meer in verband met gebrek aan respect voor gegevensbeschermingsregels en gebrek aan
fact checkingop gespannen voet staat met toezichthouders. Een overheid hoort mijns inziens voor wat betreft haar beleidsuitingen en voorlichting niet thuis op een dergelijk medium omdat zij haar burgers niet behoort te dwingen om, als zij van beleidsontwikkelingen op de hoogte willen zijn, een account te openen en daarmee doelwit te maken van
spammers, complotfabuleurs, reclamemakers en partijen zoals
Cambridge Analytica.
privé-account van Javier Silvania gaat, die op die
privé-pagina van pet wisselt tussen puur privé-hoedanigheden zoals deelnemer aan carnaval, gast op verjaardagspartijen, bezoeker van evenementen, waarnemer/ verslaggever van gebeurtenissen, en meer bestuurlijke hoedanigheden zoals overheidsfunctionaris en mederegelgever, en alles daar tussenin, zoals gast in programma’s of
retweetervan vacatures (‘
full time On call barista bij de Starbucks’).
Facebook-pagina onvoldoende (nl. niet) toegankelijk voor iedereen die om goede redenen niet op
Facebookzit. Het CBS Curaçao rapporteerde in 2023: “De groei van Facebook is de afgelopen zes jaar afgevlakt, maar het blijft een van de meest gebruikte social media sites onder volwassenen op Curaçao: 62,1% in 2023”. [125] Dus 38% van de volwassenen zit er - mijns inziens terecht - niet op. Van behoorlijke algemene publicatie door of namens een officiële en daartoe bevoegde instantie via een officieel kanaal is mijns inziens geen sprake, waarmee mij kwalificatie als behoorlijk gepubliceerde beleidsregel uitgesloten lijkt. Ook kwalificatie als toezegging lijkt mij dan uitgesloten omdat het om algemene, on-gerichte
postsgaat. Een algemene ongerichte toezegging is in feite een beleidsregel. Men kan zich zelfs afvragen (zie de boven in 6.14 geciteerde zaak
Erven R./St. Eustatius) of dit
Facebook-gedrag in het maatschappelijk verkeer
überhauptals gedraging van het ministerie van financiën of van de belastingdienst/ontvanger van het land Curaçao kan gelden, mede gegeven dat er ook een
Facebook-pagina ’Belastingdienst Curaçao’ [126] bestaat die (wél) vermeldt dat het om een overheidsorganisatie gaat en die (wél) verwijst naar de officiële website belastindienst.cw.
Facebook-pagina is kennelijk ook voorwerp van stroeve discussie geweest tussen ambtenaren en de minister. Het Antilliaans Dagblad berichtte dat de douane- en belastingdienstvakbond STrAF de minister heeft gevraagd om af te zien van zijn vele
postsop zijn privé-
Facebook-pagina omdat “veel van de berichten die Silvania lukraak plaatst de werknemers in gevaar brengt. Ze zouden daardoor meer en vaker worden bedreigd.” Op dat verzoek reageerde de minister volgens die krant slechts met “No”. De minister ziet zijn
postsvolgens het AD als “mijn manier om in direct contact te staan met de bevolking.” Kennelijk was het verloop van deze discussie met de vakbond (vergadering na tien minuten al beëindigd; ‘No’) de aanleiding om ook de genoemde
Facebook-pagina ‘Belastingdienst Curaçao’ te openen. [127]
postskennelijk voorlichtend bedoeld waren. Dat volgt niet alleen uit hun kort-door-de-bocht- en rapporterende karakter, maar ook uit het feit dat zij onderdeel waren van een onafzienbare en voortdurende stroom eveneens korte
updatesen verslagen van gebeurtenissen, belevenissen en aanwezigheden.
Facebook-pagina al als behoorlijk algemeen gepubliceerde officiële bekendmaking zouden kunnen gelden, kan het mijns inziens hoogstens om (onjuiste) voorlichting gaan, mede gegeven dat de term ‘kanselá/gecanceld’ een kennelijke vergissing is: er bestaat geen bevoegdheid tot kwijtschelding, en buiteninvorderingstelling is een geenszins onherroepelijke interne boeking. Nu niet is vastgesteld dat de belastingplichtige iets heeft gedaan of nagelaten in vertrouwen op de
posts, moet er in deze procedure vanuit gegaan worden dat dat niet het geval is en moet mijns inziens op basis daarvan geoordeeld worden dat de belastingplichtige geen rechtens relevant vertrouwen aan de
postskon ontlenen. Van een toezegging of behoorlijk gepubliceerde beleidsregel is mijns inziens geen sprake en gezien het privé-karakter van het internet-vehikel en de vorm, context en aard van de
postskan betwijfeld worden of het überhaupt om voorlichting door een officiële instantie gaat, maar als dat kan, dan is niet voldaan aan het dispositievereiste voor honorering van vertrouwensberoep.
postprecies dezelfde aanslag-
cancel-berichten op een privé-
Facebook-pagina als onderdeel van eenzelfde stroom van informele gemengde berichten over zowel privé-leven als bezigheden in functie; en (ii) van dispositie door de belastingplichtige is geen sprake) een
contra legemberoep op vertrouwen op die
postsgehonoreerd zou moeten worden, meen ik dat het
poko poko-gezichtspunt meebrengt dat dat op Curaçao anders is en dat het vertrouwensbginsel in die context anders, nl. minder
contra legemen minder in strijd met het gelijkheidsbeginsel moet worden toegepast. Het lijkt mij overigens ondenkbaar dat de Nederlandse minister van financiën alle aanslagen
overjaren verder dan vier jaar terug zou ‘
cancellen’/’annuleren’ of buiten invordering zou stellen – ongeacht het veel relevantere jaar van
aanslagoplegging–, gegeven de andere omstandigheden waarin de debiteurenadministratie en de handhaving verkeren en gegeven de schending van het gelijkheidsbeginsel die een dergelijke maatregel zou inhouden jegens trouwe belastingbetalers. Het verschil in context en omstandigheden springt op dat punt in het oog. De boven in de onderdelen 4, 5 en 6 geschetste lokale context en omstandigheden, met name de in 4.1 t/m 4.27 weergegeven context en de in 4.15 en 4.16 gerapporteerde omstandigheden bij de Landsontvanger, alsmede de budgettaire en discriminatoire gevolgen van honorering van vertrouwen op de
postsop de privé-
Facebook-pagina zonder minstens de later (wel officieel) bekend gemaakte uitzonderingen op de
misnomer‘gecanceld’, zijn mijns inziens grond voor verwerping van vertrouwensberoep van belastingplichtigen die onder die uitzonderingen vallen, zoals onze belastingplichtige. Het ontgaat mij waarom de minister zijn dubbele fout (de term ‘kanselá’/’gecanceld’ en het niet noemen van de uitgebreid ambtelijk voorbesproken uitzonderingen) niet meteen hersteld heeft maar daar ruim twee maanden over gedaan heeft.
HR BNB 2020/17, [128] waarin u oordeelde dat, zo de minister van financiën van Sint Maarten al zou hebben toegezegd een aanschrijving te doen uitgaan die vrijstelling van belasting op bedrijfsomzetten zou regelen voor leveringen en diensten van ondernemers in het kader van de bouw van een brug, daaraan geen door de belastingrechter te honoreren vertrouwen kan worden ontleend dat de inspecteur volgens zodanig aanschrijving zal handelen voordat of zonder dat zo’n aanschrijving van kracht is geworden. In de tweede plaats de uitspraak van het Hof Den Bosch van 31 augustus 2022 [129] over een beroep op vertrouwen op een publicatie ‘Gemeentelijke belastingen 2019’ in een zaak over rioolheffing. Dat Hof overwoog:
8.Voordracht en vordering tot cassatie in het belang der wet
junctoart. 111(2)(c) Wet RO draag ik op grond van het bovenstaande de volgende twee middelen tot cassatie voor:
Facebook postsvan de minister zou kunnen doen en zich ten onrechte niet heeft beperkt, zo nodig van ambtswege, tot beoordeling van de rechtmatigheid van de titel voor invordering,
i.e.de naheffingsaanslag die in geschil was.
Facebook postsvan de minister heeft gehonoreerd en daardoor ten onrechte het hoger beroep van de belastingplichtige niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens gebrek aan belang.