Uitspraak
gevestigd op [vestigingsplaats] ,
2. [verzoeker 2]
3. [verzoeker 3] ,
2. [verweerder 2] ,
3. [verweerder 3] ,
Zijn beslissing heeft het Hof, voor wat [verweerder 1] en [verweerder 2] betreft, gebaseerd op zijn oordeel dat een dergelijke overeenkomst strijdt met het in de Staatsregeling neergelegde beginsel van het vrije mandaat van het Statenlid, welk beginsel de publieke orde betreft. Uit dit beginsel vloeit – aldus het Hof – voort dat de in de Staatsregeling vervatte regeling van de gevallen dat een Statenlid moet aftreden – waaronder een tot aftreden verplichtende overeenkomst met zijn (vroegere) politieke partij niet is begrepen – als uitputtend moet worden beschouwd. Dit oordeel is juist; onderdeel 1 van het middel faalt derhalve.
Het Hof heeft voorts terecht geoordeeld dat de bepalingen van het indertijd geldende kiesreglement van publieke orde zijn zodat daaraan niet bij overeenkomst de kracht kan worden ontnomen, en dat die bepalingen geen ruimte laten voor een afspraak als volgens de stellingen van [verzoekers] met [verweerder 3] is gemaakt, zodat ook die afspraak als nietig moet worden beschouwd. Alle klachten van onderdeel 2 stuiten daarop af.
18 november 1988.