ECLI:NL:HR:2022:1033
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de bevoegdheid van de bestuursrechter bij verrekening van belastingteruggave
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een geschil over de verrekening van een belastingteruggave met een openstaande belastingschuld. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Ontvanger om de teruggave te verrekenen, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard door de Rechtbank Noord-Holland. Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof Amsterdam, dat de uitspraak van de Rechtbank vernietigde en de Rechtbank onbevoegd verklaarde.
De Hoge Raad oordeelde dat de vernietiging van de uitspraak van het Hof niet tot cassatie kon leiden, omdat de belangen van belanghebbende niet gediend zouden zijn met een correctie van het dictum. De Hoge Raad stelde vast dat zowel de ongegrondverklaring van het beroep als de onbevoegdverklaring van de Rechtbank in de weg stonden aan een oordeel over de door belanghebbende aangevoerde schadevergoeding. De Hoge Raad concludeerde dat na cassatie het hoger beroep slechts ongegrond verklaard zou kunnen worden, wat geen belang voor belanghebbende zou dienen.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2022.