In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een naheffingsaanslag in de belasting op bedrijfsomzetten over het tijdvak van 1 december 2012 tot en met 31 december 2012. De belanghebbende, [X] N.V., had werkzaamheden verricht in het kader van een project in Sint Maarten en stelde dat zij geen belasting op bedrijfsomzetten (bbo) diende te betalen, omdat de Minister van Financiën van Sint Maarten een toezegging had gedaan dat deze werkzaamheden vrijgesteld zouden zijn van bbo. De Hoge Raad oordeelde dat een toezegging van de Minister, indien deze al gedaan was, niet kon leiden tot een gerechtvaardigd vertrouwen bij de belastingplichtige dat de inspecteur zou handelen in overeenstemming met die toezegging voordat deze officieel was gemaakt.
De zaak kwam voort uit een hoger beroep tegen een uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, die op 27 september 2017 had geoordeeld dat de Minister niet verplicht was om de toezegging na te komen. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en stelde dat de klachten van de belanghebbende niet tot cassatie konden leiden, omdat de toezegging in strijd zou zijn met de Landsverordening belasting op bedrijfsomzetten. De Hoge Raad concludeerde dat de belanghebbende in redelijkheid niet op de nakoming van de toezegging kon rekenen, en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in het belastingrecht en de voorwaarden waaronder een belastingplichtige gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen aan toezeggingen van de belastingautoriteiten. De Hoge Raad heeft geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, aangezien er geen aanleiding toe was.