ECLI:NL:HR:2019:1039

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 juni 2019
Publicatiedatum
27 juni 2019
Zaaknummer
17/05548
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vertrouwensbeginsel en belasting op bedrijfsomzetten in Sint Maarten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een naheffingsaanslag in de belasting op bedrijfsomzetten over het tijdvak van 1 december 2012 tot en met 31 december 2012. De belanghebbende, [X] N.V., had werkzaamheden verricht in het kader van een project in Sint Maarten en stelde dat zij geen belasting op bedrijfsomzetten (bbo) diende te betalen, omdat de Minister van Financiën van Sint Maarten een toezegging had gedaan dat deze werkzaamheden vrijgesteld zouden zijn van bbo. De Hoge Raad oordeelde dat een toezegging van de Minister, indien deze al gedaan was, niet kon leiden tot een gerechtvaardigd vertrouwen bij de belastingplichtige dat de inspecteur zou handelen in overeenstemming met die toezegging voordat deze officieel was gemaakt.

De zaak kwam voort uit een hoger beroep tegen een uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, die op 27 september 2017 had geoordeeld dat de Minister niet verplicht was om de toezegging na te komen. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en stelde dat de klachten van de belanghebbende niet tot cassatie konden leiden, omdat de toezegging in strijd zou zijn met de Landsverordening belasting op bedrijfsomzetten. De Hoge Raad concludeerde dat de belanghebbende in redelijkheid niet op de nakoming van de toezegging kon rekenen, en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in het belastingrecht en de voorwaarden waaronder een belastingplichtige gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen aan toezeggingen van de belastingautoriteiten. De Hoge Raad heeft geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, aangezien er geen aanleiding toe was.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
Derde Kamer
Nr. 17/05548
28 juni 2019
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] N.V.te
Sint Maarten(hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Sabavan 27 september 2017, nr. SXM2016H00001, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (BBZ nr. 72950 van 2015) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting op bedrijfsomzetten over het tijdvak 1 december 2012 tot en met 31 december 2012. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën van Sint Maarten heeft een verweerschrift ingediend.
Namens belanghebbende is de zaak mondeling toegelicht door R.W.J. Kerckhoffs, advocaat te Amsterdam.

2.Beoordeling van de klachten

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
De regering van Sint Maarten heeft in 2010 het plan opgevat om een brug aan te leggen tussen [R] en [Q] (hierna: het project). Belanghebbende was een van de aannemers van het project.
2.1.2.
De opdrachtgever van het project is een vennootschap waarvan de aandelen middellijk worden gehouden door het Land Sint Maarten. Die vennootschap heeft in 2011 de Minister van Financiën van Sint Maarten (hierna: de Minister) verzocht een aanschrijving uit te vaardigen waarin vrijstelling van belasting op bedrijfsomzetten wordt verleend voor leveringen en diensten die door ondernemers in het kader van het project worden verricht.
2.1.3.
Naar aanleiding van het ingediende verzoek heeft overleg plaatsgevonden tussen de opdrachtgever van het project en het departement fiscale zaken van het Ministerie van Financiën van Sint Maarten.
2.1.4.
Het verzoek de aanschrijving uit te vaardigen is op 25 maart 2013 afgewezen, nadat een nieuwe regering met een nieuwe Minister van Financiën was aangetreden.
2.1.5.
Belanghebbende is haar werkzaamheden voor het project op 3 mei 2012 gestart. Op verzoek van de opdrachtgever heeft belanghebbende ter zake van haar werkzaamheden geen belasting op bedrijfsomzetten (hierna: bbo) in rekening gebracht. Na een boekenonderzoek heeft de Inspecteur deze bbo bij belanghebbende nageheven.
2.1.6.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat ter zake van de door haar in het kader van het project verrichte werkzaamheden geen bbo mag worden nageheven. Zij betoogt daartoe onder meer dat een dergelijke naheffing in strijd is met beginselen van behoorlijk bestuur, met name het vertrouwensbeginsel. Volgens belanghebbende is door de Minister de toezegging gedaan dat in het kader van het project verrichte leveringen en diensten zouden worden vrijgesteld van bbo.
2.2.
Het Hof heeft in het midden gelaten of de Minister een toezegging zoals door belanghebbende gesteld, heeft gedaan. Het heeft geoordeeld dat een toezegging van de Minister als uitvoerder van de wet om de prestaties van belanghebbende vrij te stellen van bbo, zozeer in strijd zou zijn met de Landsverordening belasting op bedrijfsomzetten (hierna: de Landsverordening) dat belanghebbende in redelijkheid niet op de nakoming daarvan mocht rekenen.
2.3.
De derde klacht richt zich tegen dit oordeel van het Hof. De klacht houdt onder meer in dat het Hof aan zijn oordeel een onjuiste maatstaf ten grondslag heeft gelegd, door ervan uit te gaan dat de toezegging zozeer in strijd is met de Landsverordening dat belanghebbende in redelijkheid niet op nakoming daarvan mocht rekenen. Zoals in de bij pleidooi gegeven toelichting op de klacht terecht is aangevoerd, geldt deze maatstaf niet indien het gaat om de vraag of een belastingplichtige gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen aan een door de Minister bij aanschrijving vastgestelde beleidsregel. Een op het geval van belanghebbende toepasbare aanschrijving is echter niet tot stand gekomen. Indien van de zijde van de Minister al een toezegging is gedaan om een zodanige aanschrijving uit te vaardigen, zoals belanghebbende stelt, dan geldt dat een belastingplichtige aan een zodanige toezegging geen door de belastingrechter te honoreren vertrouwen kan ontlenen dat de inspecteur zal handelen in overeenstemming met de toegezegde aanschrijving, voordat of zonder dat deze van kracht is geworden. Daarom kan de derde klacht in zoverre niet tot cassatie leiden.
2.4.
Voor het overige kunnen de klachten evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de president M.W.C. Feteris als voorzitter, de vice-president R.J. Koopman, en de raadsheren P.M.F. van Loon, J. Wortel en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2019.