Registratienummer: AR 1093/07 - H 546/08
Uitspraak: 29 september 2009
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
[appellant],
wonend op Curaçao,
oorspronkelijk eiser, thans appellant,
gemachtigde: voorheen mr. S.N.E. Inderson, thans mr. S.P. Osepa,
de openbare rechtspersoon HET EILANDGEBIED CURAÇAO,
zetelend op Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. C.C.C. Merkies.
Partijen worden hierna [appellant] en het Eilandgebied genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen vonnis van 23 juni 2008.
1.2 [appellant] is in hoger beroep gekomen van dit vonnis door op 1 augustus 2008 een akte van hoger beroep in te dienen. Bij afzonderlijke memorie van grieven, op 12 september 2008 ingediend, heeft hij acht grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en zijn vordering alsnog zal toewijzen, met veroordeling van het Eilandgebied in de proceskosten in beide instanties.
1.3 Bij memorie van antwoord heeft het Eilandgebied de grieven bestreden en geconcludeerd tot afwijzing dan wel ongegrond verklaring van het verzoek van [appellant], althans bevestiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in beide instanties.
1.4 Op de daarvoor nader bepaalde dag heeft mondeling pleidooi plaatsgevonden, waarbij zijdens beide partijen pleitnota’s zijn overgelegd. Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.
Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
3.1 Geen grieven zijn gericht tegen de vaststelling van de feiten door het GEA in rechtsoverweging 3.1 a tot en met o van het vonnis waarvan beroep. Die vaststelling komt het Hof bovendien juist voor. Zij dient daarom tot uitgangspunt bij de beoordeling in hoger beroep.
3.2 Het geschil spitst zich toe op de vraag of het Eilandgebied jegens [appellant] het rechtens te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat hij zou worden aangesteld in een functie bij de vrijwillige brandweer op Banda Bao. Daarbij kan in het midden blijven of de vrijwillige brandweer op Banda Bao tot op heden niet operationeel is.
3.3 Het Hof stelt voorop dat, zoals het eerder heeft overwogen (Hof 30 januari 2001, NJ 2001, 579 en Hof 27 november 2006 149 HLAR 23/06), het van groot belang is in een kleinschalige samenleving als de Curaçaose, waar persoonlijke verhoudingen een grote rol spelen en een expliciete weigering niet gemakkelijk wordt gegeven, dat regels inzake de bevoegdheid en formele besluitvorming strikt in acht worden genomen.
3.4 Toepasselijk op het geschil is de Rechtspositieregeling Vrijwilligers Brandweer Curaçao, nu deze ingevolge artikel 1 van toepassing is op degenen die anders dan bij wijze van beroep bij de Dienst Brandweer van het Eilandgebied werkzaamheden verrichten. Artikel 6 lid 1 bepaalt dat indienstneming bij het Eilandgebied van een vrijwilliger bij de brandweer geschiedt door het bestuurscollege op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht aangegaan.
3.5 [appellant] beroept zich op toezeggingen die door de commandant van de brandweer aan hem zijn gedaan en op afspraken die hij met de commandant heeft gemaakt. Nu gelet op voorgaande niet de commandant maar het bestuurscollege bevoegd is tot indienstneming van [appellant] als vrijwilliger bij de brandweer, kan hij in beginsel geen rechten ontlenen aan de gestelde toezeggingen en afspraken.
3.6 Het Hof heeft onvoldoende aanleiding om in het geval van [appellant] een uitzondering te maken.
[appellant] stelt dat het vertrouwen is gewekt in het gesprek met de commandant op 8 november 2006 en door de brief van de commandant van 9 november 2006.
Tussen partijen staat vast dat in het gesprek op 8 november 2006 is besproken dat [appellant] wegens zijn leeftijd niet in aanmerking komt voor een officiële functie bij de vrijwillige brandweer. Voor zover door de commandant toezeggingen zijn gedaan en afspraken zijn gemaakt, hebben die derhalve betrekking op een niet-officiële, nog te creëren functie. Weliswaar zou grief IV anders kunnen doen vermoeden, maar uit de toelichting van de grieven onder 3 blijkt dat dit ook voor [appellant] vast staat.
Tegen die achtergrond is hetgeen in deze procedure naar voren is gebracht over de inhoud van het gesprek en de brief van de commandant van 9 november 2006 niet zo concreet dat [appellant] erop mocht vertrouwen dat een functie zou worden gecreëerd en hij daarin zou worden aangesteld.
In de brief wordt immers slechts de afspraak weergegeven dat [appellant] zich, als hij volgend jaar naar Curaçao zou zijn verhuisd, kan melden bij de brandweer om concrete afspraken te maken om onderdeel te vormen van het vrijwilligerskorps voor Banda Bao. Verder wijst de commandant [appellant] op de verplichting om een medische keuring te ondergaan.
Van ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen en afspraken tijdens het gesprek is ook overigens niet gebleken.
3.7 Ook indien de stelling van [appellant] juist is dat hij slechts naar Curaçao is verhuisd in het vertrouwen dat hij onderdeel van het vrijwilligerskorps zou gaan vormen, is reeds om de hiernavolgende reden geen sprake van een rechtens te honoreren vertrouwen. Hij is verhuisd in april 2007 nadat de commandant bij brief van 22 december 2006 duidelijk had gemaakt dat volgens hem enkele van de door [appellant] in de brief van 15 november 2006 genoemde punten in het gesprek van 8 november 2006 ‘in een brainstorm vorm’ zijn opgekomen, waardoor hij niet kan bevestigen dat concrete afspraken zijn gemaakt als door [appellant] verzocht. [appellant] had er daarom rekening mee behoren te houden dat zijn vertrouwen niet gerechtvaardigd was.
3.8 Op grond van het voorgaande slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel van [appellant] niet. Dit betekent dat zijn vordering om het Eilandgebied te veroordelen om hem aan te stellen in een functie bij de vrijwillige brandweer niet kan worden toegewezen. Voorts brengt dat mee dat het Eilandgebied niet schadeplichtig is, zodat zijn vordering tot schadevergoeding evenmin toewijsbaar is.
3.9 De grieven falen derhalve. Het Hof heeft ook ambtshalve geen bezwaren tegen het vonnis waarvan beroep.
3.10 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep, met dien verstande dat geen gemachtigdensalaris zal worden geliquideerd nu de gemachtigde de werkzaamheden in overheidsdienst heeft verricht.
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van het Eilandgebied gevallen en tot op heden begroot op NAF 290,33 aan exploitkosten.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, H.L. Wattel en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 29 september 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.