ECLI:NL:HR:2012:BT8413

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01740
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van het Eilandgebied Curaçao voor schadevergoeding wegens onterecht vastgehouden eigendomsbeperkingen

In deze zaak heeft De Goede Hoop, een projectontwikkelaar gevestigd in Curaçao, het Eilandgebied Curaçao aangeklaagd voor schadevergoeding. De vordering was gebaseerd op het uitblijven van een grondtransactie die noodzakelijk was voor de aanleg van een verbindingsweg, zoals vastgelegd in een verkavelingsplan. De Hoge Raad oordeelde dat het Eilandgebied onrechtmatig had gehandeld door herhaaldelijk te bevestigen dat de beperking van het eigendomsrecht van De Goede Hoop nog steeds geldig was, terwijl het Eilandgebied wist dat de weg niet meer kon worden aangelegd. Dit leidde tot schade voor De Goede Hoop, die haar eigendomsrecht niet kon uitoefenen. De Hoge Raad vernietigde het eerdere vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, dat de vordering tot schadevergoeding had afgewezen, en verwees de zaak terug naar het hof voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat De Goede Hoop recht had op schadevergoeding, omdat het Eilandgebied haar mededelingsplicht had geschonden door niet tijdig de wijziging in het beleid te communiceren. De zaak benadrukt het belang van transparantie en de bescherming van gerechtvaardigd vertrouwen in de communicatie tussen overheden en burgers.

Uitspraak

6 januari 2012
Eerste Kamer
10/01740
EV/RA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DE GOEDE HOOP N.V.,
gevestigd te Curaçao, Nederlandse Antillen,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk,
t e g e n
HET EILANDGEBIED CURAÇAO, thans het Land Curaçao,
zetelende te Curaçao, Nederlandse Antillen,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. B.T.M. van de Wiel.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als De Goede Hoop en het Eilandgebied.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak van het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 22 oktober 2007 en 17 november 2008,
b. de vonnissen in de zaak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 12 februari 2008 en 26 januari 2010.
De vonnissen van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van 26 januari 2010 van het hof heeft De Goede Hoop beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het Eilandgebied heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor De Goede Hoop toegelicht door haar advocaat en mr. G.C. Nieuwland, advocaat bij de Hoge Raad, en voor het Eilandgebied door zijn advocaat en mr. J.F. de Groot en mr. R.D. Lubach, beiden advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van De Goede Hoop, althans tot verwerping van haar beroep.
De advocaat van De Goede Hoop heeft bij brief van 28 oktober 2011 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1-1.8. Deze komen op het volgende neer.
(i) Bij brief van 21 november 1983 heeft het Bestuurscollege van het Eilandgebied aan De Goede Hoop onder meer het volgende medegedeeld:
"Hierbij delen wij u mede, dat wij bereid zijn het verkavelingsplan van het terrein genaamd "Veeris" zoals dit door u werd ontworpen en aangegeven op bijgaande gewaarmerkte plantekening P.A. 81-77 d.d. 3 november 1981 met bijbehorende planomschrijving goed te keuren onder de volgende planvoorwaarden en bebouwingsvoorschriften.
Planvoorwaarden:
(...)
3a)
(...)
b) Ter verwezenlijking van een geprojecteerde verbindingsweg tussen Palu Blancu en de nieuwe weg naar Westpunt dient een grondtransactie plaats te vinden met de Overheid voor een strook grond nabij de Shell-pijpleiding, zoals aangegeven op de plantekening."
(ii) De "strook grond nabij de Shell-pijpleiding" (verder ook: de strook grond) als bedoeld in de planvoorwaarde 3 sub b betreft een strook grond van ongeveer 9.200 m2. Deze strook grond maakte oorspronkelijk deel uit van een veel groter stuk grond (van circa 23 ha) dat gedeeltelijk was bestemd voor woondoeleinden (het noordelijke deel) en gedeeltelijk voor industrie (het zuidelijke deel). Het noordelijke deel heeft De Goede Hoop zelf tot ontwikkeling gebracht, terwijl zij het zuidelijke deel aan Aredco N.V. (hierna: Aredco) heeft overgedragen.
(iii) De strook grond maakte deel uit van het zuidelijke deel, dat De Goede Hoop niet aan Aredco heeft verkocht. Het betreft een langgerekt stuk grond van slechts ongeveer 10 m breed, dat alleen aan de punt iets breder is.
(iv) Bij brief van 30 september 2001 heeft De Goede Hoop zich tot het Bestuurscollege van het Eilandgebied gewend en daarbij onder meer het volgende medegedeeld:
"Bij besluit nr. 80/13015 d.d. 21 november 1983 werd het verkavelingsplan Veeris (...) goedgekeurd.
Bij deze goedkeuring behoorden enige planvoorwaarden, waarvan punt 3b nog dient te worden gerealiseerd.
3b) "Ter verwezenlijking van een geprojecteerde verbindingsweg tussen Palu Blancu en de nieuwe weg naar Westpunt dient een grondtransactie plaats te vinden met de overheid voor een strook grond nabij de Shell pijpleiding zoals aangegeven op de plantekening".
Bij het ontwerpen van het plan is hiermede uiteraard rekening gehouden. Tevens is hiervan een aparte meetbrief gemaakt (...) d.d. 6 februari 1995. Grootte van het terrein is 9700 m2.
Middels dit schrijven verzoeken wij u ons uit te nodigen voor overleg ter vaststelling van de voorwaarden waarop deze transactie z.s.m. kan worden uitgevoerd."
(v) Bij brief van 2 oktober 200l is de ontvangst van deze brief door het Bestuurscollege bevestigd. Voorts is daarbij medegedeeld dat de brief in behandeling is genomen.
(vi) Bij brief van 19 augustus 2002 heeft De Goede Hoop haar verzoek herhaald. Bij brief van 26 augustus 2002 is zijdens het Bestuurscollege medegedeeld dat de brief is ontvangen en dat deze in behandeling is genomen.
(vii) Bij brief van 26 januari 2005 heeft De Goede Hoop weer verzocht met haar in overleg te treden. Daarbij is verzocht binnen een maand het overleg te openen.
De ontvangst van deze brief is zijdens het Bestuurscollege bevestigd bij brief van 25 februari 2005, waarbij wederom is medegedeeld dat de brief in behandeling is genomen.
(viii) Omdat een inhoudelijke reactie uitbleef is op 27 april 2005 bij deurwaardersexploot aan het Bestuurscollege een brief betekend, gedateerd 25 april 2005, waarbij onder meer is medegedeeld:
"Thans is het geduld van de Goede Hoop ten einde. Door het uitblijven van de overdracht heeft zij schade geleden, en lijdt zij schade, door rentederving en kosten. Ook heeft zij schade geleden doordat zij haar gedrag op de door het Eilandgebied gestelde planvoorwaarden heeft afgestemd, waardoor eerdere overdracht aan derden dan wel ontwikkeling in eigen beheer zijn uitgebleven.
Het is de Goede Hoop bekend dat voor vergelijkbare kavels thans NAF 56 / m2 wordt betaald.
Derhalve verzoekt de Goede Hoop het Eilandgebied, en zonodig sommeert zij haar, (...) uiterlijk op 20 mei 2005, aan de Goede Hoop schriftelijk te berichten dat zij binnen twee maanden na die berichtgeving zal meewerken aan de verkoop en levering (...) van het perceel grond (...) groot 9700 m2, tegen een koopprijs van NAF 56/m2 althans een nader te bepalen redelijke koopprijs."
Het Bestuurscollege heeft hierop niet gereageerd.
(ix) Gedurende de procedure in eerste aanleg heeft het Bestuurscollege De Goede Hoop bij brief van 26 juni 2008 wegens "gewijzigde beleidsinzichten" "voor zover nodig" ontheven van de beperking van haar eigendomsrecht zoals vervat in art. 3 sub b van het verkavelingsplan.
3.1.2 Voor de van belang zijnde regelgeving, in het bijzonder de bepalingen van de Eilandenregeling Nederlandse Antillen (hierna: ERNA) en de Eilandsverordening Ruimtelijke Ontwikkelingsplanning Curaçao (A.B. 1980, no. 6), hierna: Eroc, wordt verwezen naar de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.1-2.7.
3.2 De Goede Hoop heeft primair veroordeling gevorderd van het Eilandgebied tot medewerking aan een grondtransactie als bedoeld in art. 3 sub b van het verkavelingsplan. Die vordering is door het gerecht in eerste aanleg afgewezen en tegen die afwijzing is De Goede Hoop in hoger beroep niet opgekomen. In cassatie is alleen van belang de subsidiaire vordering van De Goede Hoop. Deze betreft veroordeling van het Eilandgebied tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat.
3.3.1 Het gerecht in eerste aanleg heeft bij zijn eindvonnis de vordering tot schadevergoeding toegewezen.
3.3.2 Daartoe heeft het gerecht in het tussenvonnis het volgende, samengevat weergegeven, overwogen.
De Goede Hoop heeft vergoeding van schade gevorderd die het gevolg is van de voorwaarde als omschreven in art. 3 sub b van het verkavelingsplan. Het voorschrift van art. 3 sub b legt aan de eigenaar van de strook grond beperkingen op ten aanzien van zijn eigendomsrecht.
Deze beperking is het resultaat van het overleg als bedoeld in art. 35 lid 2 Eroc, of komt voort uit aanvulling en/of wijzigingen die het Bestuurscollege heeft verlangd. Op grond van art. 38 Eroc was het Bestuurscollege daartoe bevoegd. Ten processe moet van de rechtmatigheid van dat besluit worden uitgegaan. Aangenomen moet worden dat De Goede Hoop heeft beoogd een feitelijke gedraging van het Eilandgebied aan haar vordering ten grondslag te leggen. Deze gedraging bestaat uit het nalaten van het uitvoeren van "een grondtransactie" als bedoeld in art. 3 sub b, althans, het nalaten De Goede Hoop tijdig te ontheffen van de beperking van art. 3 sub b ten aanzien van de aan haar in eigendom toebehorende grond. Op grond van de voorwaarde van art. 3 sub b stond het De Goede Hoop niet vrij de strook grond te (laten) bebouwen of in gebruik te (laten) nemen voor een ander doel dan de aanleg van de bedoelde verbindingsweg. Het gerecht behoeft nadere inlichtingen omtrent de vraag of het Eilandgebied De Goede Hoop eigener beweging had moeten bevrijden van deze beperking (standpunt De Goede Hoop) dan wel De Goede Hoop daar zelf om had moeten vragen (standpunt Eilandgebied). Daartoe wordt een comparitie van partijen gelast.
3.3.3 In het eindvonnis heeft het gerecht daartoe voorts het volgende, zakelijk weergegeven, overwogen.
Op grond van art. 3 sub b stond het De Goede Hoop niet vrij de strook grond te (laten) bebouwen of in gebruik te (laten) nemen voor een ander doel dan de aanleg van de bedoelde verbindingsweg. Volgens De Goede Hoop handelt het Eilandgebied onrechtmatig, kort weergegeven, doordat het niet eigener beweging haar heeft bevrijd van de beperking van haar eigendomsrecht. Bij het tussenvonnis is reeds overwogen dat De Goede Hoop aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd een feitelijke gedraging van het Eilandgebied bestaande uit het nalaten van het uitvoeren van "een grondtransactie", althans het nalaten haar tijdig (in de zin van eerder dan bij brief van 26 juni 2008) te ontheffen van de beperking van
art. 3 sub b ten aanzien van de aan haar toebehorende grond. Als De Goede Hoop ten tijde van de verkoop aan Aredco kon voorzien dat de weg niet meer aangelegd kon worden, was het Eilandgebied bij uitstek ervan op de hoogte dat zij haar beleid op dit punt moest wijzigen. Door desondanks bij herhaling en gedurende meer dan tien jaren jegens De Goede Hoop te bevestigen dat de reservering nog steeds valide is, zonder mede te delen dat naar nieuwe inzichten de weg niet meer kan worden aangelegd, zodat er aanleiding is de beperking van het eigendomsrecht op te heffen, heeft het Eilandgebied haar mededelingsplicht geschonden. Indien al juist is dat er sprake was van een nieuw beleidsinzicht, heeft het Eilandgebied ten onrechte geweigerd medewerking te verlenen aan de realisering van dat nieuwe beleidsinzicht door de Goede Hoop - ondanks haar verzoeken - niet te ontheffen van de beperkende werking van art. 3 sub b, maar in tegendeel haar telkens te bevestigen dat de reservering van de strook grond voor de verbindingsweg nog steeds valide was. Vast staat dat zijdens De Goede Hoop daarover vragen zijn gesteld in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw alsmede bij brieven van 30 september 2001, 2 oktober 2002, 19 oktober 2002, 26 januari 2005 en van 27 april 2005. Op grond hiervan staat vast dat De Goede Hoop eigener beweging informatie heeft ingewonnen bij het het Eilandgebied over de status van de strook grond en dat telkens is bevestigd dat het haar niet vrij stond de strook te verkopen aan derden of aan te wenden voor andere doeleinden dan de aanleg van een weg waartoe met het Eilandgebied een transactie moest plaatsvinden, terwijl volgens het Eilandgebied de geprojecteerde weg niet meer kon worden gerealiseerd. Deze schending van haar mededelingsplicht is onrechtmatig jegens De Goede Hoop zodat het Eilandgebied aansprakelijk is voor de schade die De Goede Hoop als gevolg daarvan heeft geleden en lijdt.
De stelling van het Eilandgebied dat de vordering is verjaard, gaat niet op, reeds omdat het Eilandgebied niet heeft kunnen verklaren wanneer het veranderde inzicht in het beleid, inhoudende dat de weg niet meer kon worden aangelegd, bij hem was ontstaan. Bovendien is zijdens het Eilandgebied tot en met 2008 volgehouden dat van ontheffing van de beperking van het eigendomsrecht geen sprake kon zijn omdat de reservering nog steeds valide was.
3.4.1 Op het door het Eilandgebied ingestelde hoger beroep heeft het hof de (subsidiaire) vordering van De Goede Hoop tot schadevergoeding alsnog afgewezen.
3.4.2 Daartoe heeft het hof, zakelijk weergegeven, het volgende overwogen.
Niet is gegriefd tegen de door het gerecht in eerste aanleg afgewezen primaire vordering. Alleen de door het gerecht toegewezen subsidiaire vordering van De Goede Hoop hoeft te worden beoordeeld. Met deze vordering verzoekt De Goede Hoop veroordeling van het Eilandgebied tot vergoeding van de schade die zij heeft geleden en lijdt als gevolg van de niet medewerking door het Eilandgebied aan de grondtransactie als genoemd in planvoorwaarde 3 sub b van het verkavelingsplan. (rov. 4.1)
In zijn eerste grief klaagt het Eilandgebied erover dat het gerecht is voorbijgegaan aan het feit dat het verkavelingsplan nooit is goedgekeurd in de zin van art. 39 Eroc. De Goede Hoop heeft hiertegen primair aangevoerd dat zij die stelling bij gebrek aan wetenschap betwist. Art. 39 lid 1 Eroc houdt in dat de goedkeuring van het verkavelingsplan geschiedt bij Eilandsbesluit houdende algemene maatregelen (Besluit ham). Niet is gebleken dat het op grond van art. 39 lid l Eroc vereiste Besluit ham is geslagen en bekendgemaakt. De stellingname van De Goede Hoop dat zij bij gebrek aan wetenschap die stelling van het Eilandgebied betwist, is onvoldoende gemotiveerd, zodat de grief in zoverre slaagt. (rov. 4.2)
Het Hof begrijpt dat De Goede Hoop subsidiair van mening is dat het ervoor gehouden moet worden dat er wel een Besluit ham is in de zin van art. 39 lid 1 Eroc omdat het Eilandgebied en zijn ambtenaren in elk geval tot de dag van de indiening van het dit geding inleidend verzoekschrift hebben gehandeld alsof dit besluit was geslagen. Bij de beoordeling van deze stelling wordt vooropgesteld dat het van groot belang is in een kleinschalige samenleving als Curaçao, waar persoonlijke verhoudingen een grote rol spelen, dat regels inzake bevoegdheid en formele besluitvorming strikt in acht worden genomen. Voor zover het Eilandgebied en zijn ambtenaren hebben gehandeld alsof het besluit was geslagen, berustte dit op een vergissing en rechtens is het Eilandgebied niet gehouden te volharden in deze vergissing. Er bestaat verder geen regel inhoudende dat mededelingen die door of namens het Bestuurscollege zijn gedaan ten aanzien van de onderhavige beperking het Eilandgebied binden, nu niet het bestuurscollege, maar de Eilandsraad terzake bevoegd is. Voor zover De Goede Hoop op basis van die mededelingen een beroep doet op het vertrouwensbeginsel, kan dit dan ook niet slagen. Hierbij wordt meegewogen dat is gesteld noch gebleken dat De Goede Hoop als onmiddellijk betrokkene het krachtens
art. 39 lid 2 Eroc gewaarmerkte exemplaar van het besluit heeft ontvangen. Een en ander brengt in een geval als het onderhavige, waar De Goede Hoop nog steeds de strook grond bezit en deze kan verkopen, met zich dat er geen plaats is voor schadevergoeding. (rov. 4.3)
3.5.1 Het gerecht in eerste aanleg heeft de subsidiaire vordering van De Goede Hoop aldus opgevat, dat zij mede inhield de veroordeling van het Eilandgebied tot vergoeding van de schade die zij lijdt als gevolg van het niet eerder dan bij brief van 26 juni 2008 opheffen van de beperking van haar eigendomsrecht zoals vervat in art. 3 sub b van het verkavelingsplan. De Goede Hoop heeft zich in hoger beroep uitdrukkelijk achter deze omschrijving van de vordering geschaard (memorie van antwoord onder 12 en 27). Het Eilandgebied heeft over deze uitleg van de vordering niet geklaagd, doch eveneens de omschrijving van de vordering gehanteerd zoals het gerecht deze had gegeven (memorie van grieven, onder meer toelichting op grief II). De overwegingen van het hof zijn op dit punt niet geheel duidelijk, maar laten niet de gevolgtrekking toe dat het de door het gerecht gegeven omschrijving onjuist heeft bevonden. In zijn overwegingen wordt immers ter inleiding (in rov. 4.1) opgemerkt dat in hoger beroep nog slechts de "door het gerecht in eerste aanleg toegewezen subsidiaire vordering" ter beoordeling staat, wordt (in rov. 4.3) onderzocht of een regel bestaat op grond waarvan mededelingen "ten aanzien van de onderhavige beperking" het Eilandgebied binden en wordt de vordering niet afgewezen op de grond dat, gelet op de onherroepelijke afwijzing van de primaire vordering, een afdwingbare verplichting tot medewerking van het Eilandgebied aan een grondtransactie als bedoeld in art. 3 sub b ontbreekt, hetgeen voor de hand zou hebben gelegen als het de vordering had opgevat als uitsluitend beperkt tot een veroordeling tot vergoeding van de schade die het gevolg is van een gebrek aan medewerking aan een grondtransactie. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat de vordering die in dit geding ter beoordeling stond en staat, luidt als door het gerecht omschreven.
Tegen deze achtergrond kan het standpunt van het Eilandgebied dat De Goede Hoop bij haar cassatieberoep belang mist omdat de rechtsstrijd in dit geding is beperkt tot de vordering van De Goede Hoop tot vergoeding van haar schade als gevolg van niet-medewerking aan de bedoelde grondtransactie en het gerecht in eerste aanleg een verplichting tot medewerking reeds onherroepelijk heeft afgewezen, niet als juist worden aanvaard.
3.5.2 Ook overigens gaat het betoog van het Eilandgebied dat De Goede Hoop geen belang heeft bij haar cassatieberoep omdat de schadestaatprocedure niet kan leiden tot toewijzing van de vordering niet op. Ingeval de vordering als thans aan de orde gegrond wordt bevonden, staat - anders dan het Eilandgebied betoogt - art. 38 lid 2 Eroc (waarin is bepaald dat indien het verkavelingsplan voorziet in de aanleg van nieuwe wegen goedkeuring slechts wordt verleend als de voor deze aanleg bestemde grond om niet aan het Eilandgebied wordt overgedragen) niet in de weg aan de mogelijkheid dat De Goede Hoop schade heeft geleden als gevolg van het niet eerder opheffen van de beperking van haar eigendomsrecht zoals vervat in art. 3 sub b van het verkavelingsplan.
3.6.1 Vast staat dat het voorschrift van art. 3 sub b van het verkavelingsplan een beperking inhield van het eigendomsrecht van De Goede Hoop, in die zin dat het haar niet vrijstond de strook grond aan derden te verkopen of aan te wenden voor andere doeleinden dan de aanleg van een weg waartoe met het Eilandgebied een grondtransactie moest plaatsvinden. Voorts staat vast dat het Eilandgebied pas bij brief van 26 juni 2008 De Goede Hoop heeft ontheven van deze beperking van haar eigendomsrecht.
3.6.2 Het Eilandgebied heeft zich blijkens (de toelichting op) zijn eerste grief erop beroepen dat het verkavelingsplan weliswaar bij brief van 21 november 1983 is goedgekeurd door het Bestuurscollege, maar dat de voor goedkeuring wettelijk voorgeschreven formele procedure niet is doorlopen, zodat het Eilandgebied ook formeel geen handeling moest verrichten om De Goede Hoop van de vermeende reservering te ontheffen. Volgens het Eilandgebied kon De Goede Hoop vrijelijk beschikken over de strook grond en behoefde zij niet op de vermeende ontheffing te wachten.
3.6.3 Het oordeel van het hof in rov. 4.2 houdt kennelijk in dat niet is gebleken dat het verkavelingsplan is goedgekeurd in de daartoe door art. 39 lid 1 Eroc vereiste vorm, te weten door een - op de voet van art. 59 lid 1 ERNA genomen - Besluit ham. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd, ook in het licht van hetgeen De Goede Hoop heeft aangevoerd. Daarop stuiten de klachten van onderdeel 1 af.
3.6.4 Voor het geval zodanig goedkeuringsbesluit ontbreekt, heeft De Goede Hoop zich op het standpunt gesteld dat het Eilandgebied zich ruim 25 jaar feitelijk heeft gedragen alsof het verkavelingsplan was goedgekeurd en dat door (ambtenaren namens) het Eilandgebied desgevraagd bij herhaling en gedurende meer dan tien jaar na de verkoop van het desbetreffende deel van de grond aan Aredco is bevestigd dat de beperking van het eigendomsrecht zoals vervat in art. 3 sub b van het verkavelingsplan nog steeds van kracht was, zonder (eerder dan bij brief van 26 juni 2008) melding te maken van gewijzigde beleidsinzichten omtrent de aanleg van de weg. Het Eilandgebied heeft zich blijkens de grieven II-IV erop beroepen - kort gezegd - dat uitlatingen van een ambtenaar het Bestuurscollege niet kunnen binden, dat de gedane mededelingen evident onjuist waren en De Goede Hoop daarop niet heeft mogen afgaan omdat zij als ervaren projectontwikkelaar wist of kon weten dat de geplande verbindingsweg feitelijk niet kon worden verwezenlijkt vanwege de bebouwing in de omgeving, alsmede dat De Goede Hoop zelf had moeten nagaan of reservering van de strook grond nog nodig was en, indien dat niet het geval was, tijdig aan (het Bestuurscollege van) het Eilandgebied langs de formele weg ontheffing van de beperking van haar eigendomsrecht had moeten verzoeken. Het Eilandgebied heeft in dat verband gesteld dat sprake is van rechtsverwerking, hierin bestaande dat De Goede Hoop vanaf 21 november 1983 tot haar brief van 30 september 2001, waarin zij vroeg om vaststelling van de voorwaarden waarop de grondtransactie zou moeten plaatsvinden, geen actie heeft ondernomen en voorts geklaagd dat het gerecht in eerste aanleg het beroep op verjaring ten onrechte heeft afgewezen.
Op haar beurt heeft De Goede Hoop betwist (dat zij wist of kon weten) dat de verbindingsweg feitelijk niet kon worden verwezenlijkt en dat voor haar kenbaar was dat de bedoelde ambtelijke mededelingen onjuist waren.
3.6.5 Het hof diende de vraag te beantwoorden of het Eilandgebied in de gegeven omstandigheden onrechtmatig heeft gehandeld door niet eerder dan bij brief van 26 juni 2008 de beperking van het eigendomsrecht van De Goede Hoop zoals vervat in art. 3 sub b van het verkavelingsplan op te heffen.
In rov. 4.3 ligt als oordeel van het hof besloten dat het Eilandgebied door zijn handelen of nalaten met betrekking tot de onderhavige beperking van het eigendomsrecht van De Goede Hoop niet uit onrechtmatige daad aansprakelijk kan zijn. Dat oordeel geeft ofwel blijk van een onjuiste rechtsopvatting, ofwel is ontoereikend gemotiveerd. Het eerste is het geval als het hof heeft miskend dat ook indien het feitelijk handelen van het Eilandgebied op een vergissing berustte - hierin bestaande dat het, ten onrechte ervan uitgaande dat het verkavelingsplan was goedgekeurd, op basis daarvan bij herhaling heeft meegedeeld dat de beperking van het eigendomsrecht zoals vervat in art. 3 sub b nog steeds valide was - het doen van deze mededelingen terwijl volgens het Eilandgebied de geplande weg feitelijk niet meer kon worden verwezenlijkt, onder omstandigheden een onrechtmatige daad kan opleveren die naar verkeersopvattingen voor rekening van het Eilandgebied komt. Daaraan kan niet afdoen dat, zoals het hof heeft overwogen, "het van groot belang is (...) dat regels inzake bevoegdheid en formele besluitvorming strikt in acht worden genomen" omdat daartegenover het grote belang staat van bescherming van door de overheid gewekt gerechtvaardigd vertrouwen dat wel in overeenstemming met die regels is gehandeld. Als het hof een en ander niet heeft miskend, is zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd in het licht van de vaststaande feiten en van hetgeen De Goede Hoop heeft gesteld, dat erop neerkomt dat zij op grond van aan het Eilandgebied toe te rekenen onzorgvuldig handelen van zijn ambtenaren de strook grond meer dan 25 jaar gereserveerd heeft gehouden voor een grondtransactie met het Eilandgebied en niet heeft (mee)verkocht aan Aredco of andere geïnteresseerden.
De daarop gerichte klachten van onderdeel 2 treffen doel.
3.7 Het oordeel van het hof dat De Goede Hoop de strook grond nog steeds bezit en deze kan verkopen, kan - naar onderdeel 2.8 terecht aanvoert - zijn beslissing dat geen plaats is voor schadevergoeding niet dragen. Voor toewijzing van de gevorderde schadevergoeding op te maken bij staat is voldoende dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. De enkele omstandigheid dat De Goede Hoop de strook grond nog steeds bezit en deze kan verkopen, sluit niet uit dat zij schade heeft geleden als gevolg van het niet eerder dan bij brief van 26 juni 2008 opheffen van de beperking van haar eigendomsrecht zoals vervat in art. 3 sub b van het verkavelingsplan.
Het onderdeel slaagt.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 26 januari 2010;
verwijst het geding naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt het Eilandgebied in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van De Goede Hoop begroot op € 395,18 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren W.A.M. van Schendel, F.B. Bakels, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 6 januari 2012.