ECLI:NL:OGHACMB:2011:BU3523

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 226/09 - H 124/11
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsovereenkomst en onrechtmatige daad tussen ambtenaar en Eilandgebied Sint Maarten

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 30 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, een ambtenaar wonende in Sint Maarten, was in hoger beroep gekomen van een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (GEA) van 19 oktober 2010. De appellant stelde dat er een nieuwe arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen met het Eilandgebied Sint Maarten, maar het Hof oordeelde dat dit niet het geval was. Het Hof concludeerde dat de gedragingen van de betrokken ambtenaren en de gedeputeerde niet konden worden aangemerkt als een onrechtmatige daad, omdat er onvoldoende bewijs was dat zij bevoegd waren om een nieuw aanbod te doen. Het Hof stelde vast dat de appellant niet had aangetoond dat er een aanbod voor een nieuwe arbeidsovereenkomst was gedaan of aanvaard.

Het Hof oordeelde verder dat de appellant niet kon stellen dat het Eilandgebied in strijd met goed werkgeverschap had gehandeld. De appellant had niet aangetoond dat hij door de gedragingen van de ambtenaren en de gedeputeerde in een nadelige positie was gebracht, noch dat hij hierdoor schade had geleden. Het Hof vond dat de gesprekken tussen de appellant en de ambtenaren niet als onderhandelingen konden worden aangemerkt, en dat er geen sprake was van een precontractuele fase die tot aansprakelijkheid zou kunnen leiden.

Uiteindelijk heeft het Hof het vonnis van het GEA vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het Eilandgebied werd veroordeeld tot betaling van de wettelijke vertragingsrente over het loon van de appellant voor de maand juli 2009. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat ieder de eigen kosten droeg. Het vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier tijdens een openbare terechtzitting in Sint Maarten.

Uitspraak

Registratienummer: AR 226/09 - H 124/11
Uitspraak: 30 september 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
[appellant],
wonende in Sint Maarten,
oorspronkelijk eiser, thans appellant,
gemachtigden: mrs. W.A. van Sambeek en W.D. Kweekel,
- tegen -
de openbare rechtspersoon
HET LAND SINT MAARTEN,
voorheen: het Eilandgebied Sint Maarten,
zetelend in Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. A.A. Kraaijeveld en R.F. Gibson.
Partijen worden hierna “[appellant]” en “het Land” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen vonnis van 19 oktober 2010.
1.2 [appellant] is in hoger beroep gekomen van dit vonnis door op 19 november 2010 een akte van appel in te dienen. Bij afzonderlijke memorie van grieven, met producties, heeft hij negen grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht en heeft hij het Hof verzocht zijn in eerste aanleg geformuleerde eis aan te mogen vullen zoals weergegeven onder 4.4 van de memorie van grieven. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zijn vorderingen, althans zijn gewijzigde vorderingen, zal toewijzen, met veroordeling van het Land in de proceskosten.
1.3 Bij memorie van antwoord, met producties, heeft het Land het hoger beroep bestreden en geconcludeerd dat het Hof [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren in diens hoger beroep, dan wel diens hoger beroep ongegrond zal verklaren, waarbij het vonnis waarvan beroep wordt bevestigd, met veroordeling van [appellant] in de kosten van onderhavig geding.
1.4 Op de nader voor pleidooi bepaalde dag, 24 juni 2011, hebben partijen schriftelijk gepleit, waarna vonnis is bepaald op 26 augustus 2011.
1.5 Bij brief van 3 augustus 2011 heeft de griffier van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie [appellant] verzocht uiterlijk 30 september 2011 griffierecht na te betalen en de verdere behandeling van het hoger beroep opgeschort.
1.6 [appellant] heeft tijdig griffierecht nabetaald.
1.7 Vonnis is nader bepaald op heden.
2. De ontvankelijkheid
Het hoger beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [appellant] daarin kan worden ontvangen.
3. De grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar deze memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1 Het GEA heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2 feiten vastgesteld. Tussen partijen zijn deze feiten op zichzelf niet in geschil. In de optiek van [appellant] zijn in eerste aanleg de feiten onvolledig weergegeven, maar omdat een feitenvaststelling in een vonnis niet noodzakelijkerwijs uitputtend behoeft te zijn, gaat het Hof daaraan voorbij. Het Hof heeft bij de feitenvaststelling in het vonnis waarvan beroep bovendien ambtshalve geen bedenkingen. Ook in hoger beroep zullen deze feiten daarom als vaststaand worden beschouwd.
4.2 Voor zover [appellant] zich erop beroept dat op 15 juni 2009 een nieuwe arbeidsovereenkomst tussen hem en het Eilandgebied Sint Maarten tot stand is gekomen met als inhoud zoals beschreven in productie 8 van het inleidend verzoekschrift, althans dat op 31 juli 2009 een nieuwe arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en het Eilandgebied Sint Maarten tot stand is gekomen met inhoud als beschreven in productie 17 van het inleidend verzoekschrift, overweegt het Hof als volgt.
4.3 Voorop wordt gesteld dat het van groot belang is in een kleinschalige samenleving als de Sint Maartense, waar persoonlijke verhoudingen een grote rol spelen en een expliciete weigering niet gemakkelijk wordt gegeven, dat regels inzake de bevoegdheid en formele besluitvorming strikt in acht worden genomen (vgl. bijvoorbeeld GHvJNAA 30 januari 2001, NJ 2001, 579).
4.4 Op grond van de destijds geldende Eilandenregeling Nederlandse Antillen (ERNA) berustte de bevoegdheid om een arbeidsovereenkomst met [appellant] aan te gaan bij het Bestuurscollege van het Eilandgebied Sint Maarten. Voorts werd het Eilandgebied Sint Maarten in en buiten rechte vertegenwoordigd door de Gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten.
4.5 Allereerst is gesteld noch gebleken dat [appellant] een aanbod voor een nieuwe arbeidsovereenkomst heeft aanvaard van het Bestuurscollege, vertegenwoordigd door de Gezaghebber, of dat het Bestuurscollege, vertegenwoordigd door de Gezaghebber, een aanbod voor een nieuwe arbeidsovereenkomst heeft aanvaard van [appellant].
4.6 [appellant] stelt slechts dat hij erop mocht vertrouwen dat de ambtenaren [A, B en C] alsmede de gedeputeerde [D] bevoegd waren en over een toereikende volmacht beschikten om hem namens het Eilandgebied een aanbod voor een nieuwe arbeidsovereenkomst te doen. Dat aan voormelde personen een volmacht was verleend, blijkt echter nergens uit. Voorts kan het Hof niet tot het oordeel komen dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 3:61 lid 2 BW is voldaan. [appellant] heeft aangevoerd dat hij bij ROB vertrouwd was geraakt met de ruime beslisbevoegdheden van [A, B en C] alsmede de gedeputeerde [D] (zijnde de ambtelijke wijze van werken in de Government Building). Naar het oordeel van het Hof betreffen de als productie 8 van het inleidend verzoekschrift overgelegde stukken echter slechts een concept van een ambtelijk advies voor een nieuwe arbeidsovereenkomst tussen hem en het Eilandgebied Sint Maarten. Redelijkerwijze mag worden aangenomen dat [appellant] als ambtenaar in dienst van het Eilandgebied Sint Maarten dit wist. Het enkel aan [appellant] ter ondertekening voorleggen van de als productie 17 bij het inleidend verzoekschrift overgelegde concept-arbeidsovereenkomst, acht het Hof onder de gegeven omstandigheden onvoldoende om de schijn van volmachtverlening te hebben gewekt. Het geval als bedoeld in HR 19 februari 2010, LJN: BK7671, doet zich hier niet voor.
4.7 Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van [appellant] dat er een nieuwe arbeidsovereenkomst tussen hem en het Eilandgebied Sint Maarten met betere arbeidsvoorwaarden tot stand is gekomen, niet.
4.8 Voor wat betreft het betoog van [appellant] dat, voor zover [A, B, C en D] niet bevoegd waren namens het Eilandgebied een nieuwe arbeidsovereenkomst met hem aan te gaan, hun gedragingen en uitlatingen een onrechtmatige daad opleveren waarvoor het Eilandgebied aansprakelijk is, heeft het volgende te gelden. Uit de gedingstukken komt naar voren dat leidinggevende ambtenaren van ROB en de betrokken gedeputeerde inspanningen hebben geleverd om in het belang van de dienst [appellant] als werknemer bij ROB te behouden. Gelet op de wensen van [appellant] was daar een nieuwe arbeidsovereenkomst met betere arbeidsvoorwaarden voor nodig. Tegen deze achtergrond heeft [appellant] zijn betoog dat de gedragingen en uitlatingen van de betrokken ambtenaren en gedeputeerde een onrechtmatige daad opleveren, onvoldoende concreet onderbouwd. In elk geval hadden zij [appellant] niet hoeven waarschuwen om niet per 1 juli 2009 een nieuwe woning te huren voor de duur van twee jaren. [appellant] had zelf moeten beseffen dat toen hij dit deed het onzeker was dat een nieuwe arbeidsovereenkomst voor twee jaren tot stand zou komen. Het onderhavige betoog faalt derhalve.
4.9 Het Hof volgt [appellant] niet in zijn standpunt dat het Eilandgebied heeft gehandeld in strijd met de precontractuele goede trouw door de afgeronde onderhandelingen af te breken en te weigeren om de door [appellant] geleden schade te vergoeden. Van onderhandelingen in het kader van een precontractuele fase met het terzake bevoegde Bestuurscollege was immers geen sprake. Bovendien kunnen de gesprekken van [appellant] met ambtenaren en de gedeputeerde niet worden aangemerkt als zodanige onderhandelingen. De inspanningen van de ambtenaren waren slechts gericht op de voorbereiding van een ambtelijk advies aan het Bestuurscollege over het aanbieden van een nieuwe arbeidsovereenkomst aan [appellant] rekening houdend met de wensen van [appellant] over betere arbeidsvoorwaarden.
4.10 Nog daargelaten dat ingevolge artikel 7A:1613x lid 2 BW op arbeidscontracten zoals die van [appellant] de bepalingen over de arbeidsovereenkomst van boek 7A BW niet van toepassing zijn, dus ook artikel 7A:1614y BW niet, en geen uitzondering op deze regel door [appellant] aannemelijk is gemaakt, is het Hof niet van oordeel dat het Eilandgebied in strijd met normen van goed werkgeverschap heeft gehandeld. Anders dan [appellant] stelt, heeft het Eilandgebied niet een aanbod voor een nieuwe arbeidsovereenkomst ingetrokken, reeds nu van een aanbod door het terzake bevoegde Bestuurscollege geen sprake was. Voorts volgt, ook indien [appellant] er door gedragingen en uitlatingen van ambtenaren en een gedeputeerde op vertrouwde dat het Eilandgebied met hem een nieuwe arbeidsovereenkomst zou aangaan, niet dat het Eilandgebied hem, zoals hij stelt, heeft weerhouden om een baan in Nederland te accepteren.
4.11 Gezien het vorenoverwogene zijn de (gewijzigde) vorderingen niet toewijsbaar, met dien verstande dat de vorderingen onder 3, 4, 5 en 8 nog bespreking behoeven. De vordering onder 3 is door het GEA in het vonnis waarvan beroep toegewezen, en het Land heeft daartegen geen (incidenteel) hoger beroep ingesteld, zodat deze vordering in hoger beroep niet aan de orde is. Het Hof verenigt zich met het oordeel van het GEA, waartegen [appellant] niet heeft gegriefd, dat [appellant] geen belang heeft bij de vordering onder 4. Op de vordering onder 5 hoeft niet te worden beslist, aangezien [appellant] blijkens de memorie van grieven onder 1.4 zijn vordering in zoverre heeft verminderd. De vordering onder 8 strekkende tot betaling van retourtickets voor het gezin en de overtochtskosten en tot betaling van de herinrichtingskosten na afloop van de contractperiode ten bedragen van NAF. 10.000,- dient als gegrond op de arbeidsovereenkomst die als productie 1 bij het inleidend verzoekschrift is overgelegd en niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken te worden toegewezen. Voor wat betreft deze vordering heeft het Land geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [appellant]; het Hof acht de eiswijziging voor wat betreft deze vordering ook niet in strijd met de eisen van een goede procesorde mede gelet op de samenhang met de oorspronkelijke vorderingen.
4.12 Om proceseconomische redenen zal het vonnis waarvan beroep geheel worden vernietigd en zal het Hof opnieuw recht doen. Het Hof acht termen aanwezig om de proceskosten van partijen ook in hoger beroep te compenseren zodanig dat ieder de eigen kosten draagt.
BESLISSING
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende,
veroordeelt het Land tot voldoening aan [appellant] van de maximale wettelijke vertragingsrente ex artikel 7A:1614q BW over het loon van [appellant] over de maand juli 2009;
veroordeelt het Land om aan [appellant] te betalen hetgeen waartoe het op grond van artikel 2 lid 2 van de arbeidsovereenkomst is gehouden;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten van partijen zodanig dat ieder de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, J.P. de Haan en H.J. van Kooten, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 30 september 2011.