In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X] te [Z]. De zaak betreft de afkoop van een lijfrenteverzekering door belanghebbende, die in 1989 was afgesloten. De verzekeraar had belanghebbende in 2015 geïnformeerd over de einddatum van de verzekering en de mogelijkheden voor afkoop. Belanghebbende heeft de verzekering afgekocht en ontving een afkoopsom van € 355.394, waarvan een deel onder de Wet IB 2001 viel. De Inspecteur legde een revisierente van € 37.465 op, wat leidde tot een hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag.
Het Hof oordeelde dat de informatie op de website van de Belastingdienst, die belanghebbende had geraadpleegd, duidelijk was en dat belanghebbende erop mocht vertrouwen dat er geen revisierente verschuldigd zou zijn bij de afkoop van de lijfrenteverzekering. De Hoge Raad heeft in deze uitspraak het vertrouwensbeginsel bevestigd en geoordeeld dat de Belastingdienst aan haar uitlatingen moet worden gehouden. De Hoge Raad herzag zijn eerdere rechtspraak uit 1979, waarin werd gesteld dat alleen 'daarenboven geleden schade' voor vergoeding in aanmerking kwam. De Hoge Raad concludeerde dat het beroep in cassatie ongegrond was en dat de Staatssecretaris van Financiën in de proceskosten werd veroordeeld.