ECLI:NL:HR:1990:AB9950

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 september 1990
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
7704 rek.nr
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • M. Martens
  • A. Hermans
  • J. Haak
  • W. Boekman
  • H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arubaanse zaak over loterij en de rechtsgeldigheid van een overeenkomst

In deze zaak heeft eiser, een ondernemer die nummers verkoopt in een loterij op Aruba, verzocht om opheffing van een conservatoir beslag dat door verweerster op zijn eigendommen was gelegd. De eiser vorderde dat het bedrag van Afls. 82.000, dat door de deurwaarder onder zich werd gehouden, aan hem zou worden uitgekeerd. De eerste rechter en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba hebben de vordering van eiser afgewezen, waarbij zij oordeelden dat de door verweerster gepretendeerde vordering niet onrechtmatig was. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 7 september 1990 geoordeeld dat het deelnemen aan een loterij niet kan worden aangemerkt als 'spel en weddenschap' in de zin van het toepasselijke recht. De Hoge Raad heeft de argumenten van eiser verworpen, waarbij werd opgemerkt dat de maatschappelijke ontwikkelingen op Aruba hebben geleid tot een gedoogbeleid ten aanzien van loterijen. Dit betekent dat de verkoop van nummers in een loterij, ondanks dat dit bij wet verboden is, niet automatisch leidt tot de nietigheid van de overeenkomst. De Hoge Raad heeft het beroep van eiser verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

7 september 1990
Eerste kamer
Rek.nr. 7701
EN
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende op Aruba (Nederlandse Antillen),
EISER tot cassatie,
advocaat: Mr. W.A.J. van Lierop,
tegen
[verweerster],
wonende op Aruba (Nederlandse Antillen),
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: Mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 28 februari 1989 gedateerd verzoekschrift heeft eiser tot cassatie - verder te noemen [eiser] - zich gewend in kort geding tot het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba. Hij heeft - met inachtneming van een later aangebrachte wijziging - gevorderd verweerster in cassatie - verder te noemen [verweerster] - te bevelen het door haar gelegd conservatoir beslag op te heffen en ervoor te zorgen dat het bedrag van Afls. 82.000, -- dat de instrumenterende deurwaarder of de Griffier van dat gerecht onder zich heeft, binnen 24 uur na betekening van het te dezen verzochte bevel aan [eiser] ter hand te stellen op verbeurte van een dwangsom van Afls 1.000, -- per dag.
Nadat [verweerster] tegen het verzoek verweer had gevoerd, heeft het Gerecht in Eerste Aanleg bij vonnis in kort geding van 13 maart 1989 de gevraagde voorzieningen geweigerd.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. Bij vonnis van 19 september 1989 heeft het Hof het bestreden vonnis bevestigd. Het vonnis van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerster] heeft verzocht het beroep te verwerpen. De conclusie van de Advocaat-Generaal Koopmans strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 [eiser], die bedrijfsmatig nummers verkoopt in een loterij op Aruba, volgens het Hof "catoochi" genaamd, vordert in dit kort geding opheffing van een conservatoir beslag dat [verweerster] te zijnen laste heeft gelegd ter verzekering van een door haar op hem gepretendeerde vordering tot uitbetaling van de prijs van Afls. 82.000, -- die is gevallen op door haar bij hem gekochte nummers.
[eiser] voert daartoe, voor zover thans van belang, aan dat het gelegde beslag onrechtmatig is omdat aan [verweerster] geen vorderingsrecht toekomt: de door haar gepretendeerde vordering is, naar zijn zeggen, een "uit spel of weddenschap" in de zin van art. 1807 Arubaans BW, spruit althans voort uit een overeenkomst, die een ongeoorloofde oorzaak heeft nu te dezen sprake is van verkoop van "aandelen" in een zonder de daartoe bij de Loterijverordening vereiste toestemming aangelegde loterij, en zulk een verkoop krachtens die verordening is verboden. Zowel de eerste rechter als het Hof heeft deze beide door [eiser] aan zijn vordering ten grondslag gelegde stellingen onjuist bevonden. Daartegen keren zich de middelen.
3.2 Het eerste middel faalt omdat, naar het oordeel van de Hoge Raad, onvoldoende aanleiding bestaat om terug te komen op de in zijn arrest van 22 december 1916, NJ 1917, 87 aanvaarde opvatting dat het deelnemen aan een loterij niet valt aan te merken als "spel en weddenschap" in de zin van art. 1825 BW (= art. 1807 Arubaans BW) .
3.3 Ook het tweede middel is tevergeefs voorgesteld. 's Hofs oordeel komt erop neer dat in het licht van de door het Hof geconstateerde maatschappelijke ontwikkelingen op Aruba - die ertoe hebben geleid dat het (bedrijfsmatig) aanleggen van een loterij als de onderhavige in brede lagen van de Arubaanse samenleving niet meer als maatschappelijk onwenselijk, illegaal of strafwaardig wordt ervaren en dan ook door de overheid wordt gedoogd - niet kan worden gezegd dat het enkele feit dat deze loterij - en het verkopen van nummers daarin - bij de wet is verboden, ook thans leidt tot nietigheid van de overeenkomst tot verkoop van nummers in zulk een loterij. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 2 februari 1990, Rvdw 1990, 46) en kan voor het overige, verweven als het is met een waardering van de maatschappelijke ontwikkelingen op Aruba welke de Hoge Raad aan het Hof moet overlaten, in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op f 350, -- aan verschotten en f 2.500, -- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Martens als voorzitter en de raadsheren Hermans, Haak, Boekman en Heemskerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Hermans op
7 september 1990.