Uitspraak
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 5 maart 2013, nrs. 12/00371 tot en met 12/00374, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2004. De belanghebbende, [X] B.V., had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die door de Inspecteur was opgelegd. De Rechtbank te Arnhem had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot nihil, waarbij een verlies van € 592.085 werd vastgesteld. Zowel de belanghebbende als de Inspecteur gingen in hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigde.
In cassatie heeft de Hoge Raad de zaak beoordeeld, waarbij de focus lag op de vraag of het hoger beroep van de Inspecteur ontvankelijk was. De Inspecteur had betoogd dat de Rechtbank een te lage winstuitdeling had vastgesteld met betrekking tot de verkoop van een bedrijfspand. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht het hoger beroep ontvankelijk had geacht, omdat het de Inspecteur in een betere positie kon brengen.
De Hoge Raad heeft verder geoordeeld dat de Inspecteur bij de uitspraak op bezwaar had moeten handelen conform de wetgeving omtrent verliesverrekeningen. De uitspraak van het Hof en de Rechtbank werd vernietigd voor zover deze betrekking hadden op de aanslag voor het jaar 2004. De Hoge Raad droeg de Inspecteur op om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaarschrift van belanghebbende, met inachtneming van het arrest. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.