ECLI:NL:OGEAC:2018:309

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
14 december 2018
Publicatiedatum
15 januari 2019
Zaaknummer
CUR201500278 t/m CU201500280
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslagen winstbelasting en vergrijpboetes voor Vrijgestelde Vennootschap

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 14 december 2018 uitspraak gedaan over de beroepen van belanghebbende tegen naheffingsaanslagen winstbelasting en vergrijpboetes voor de jaren 2008, 2009 en 2010. Belanghebbende, een vennootschap opgericht door een bank, betwistte de naheffingsaanslagen en de opgelegde boetes, stellende dat zij als Vrijgestelde Vennootschap aangemerkt dient te worden. De Inspecteur had echter geoordeeld dat belanghebbende niet aan de voorwaarden voldeed, omdat de moedermaatschappij onder toezicht van de Centrale Bank stond.

De procedure begon met de oplegging van naheffingsaanslagen en boetes door de Inspecteur in 2014. Belanghebbende maakte bezwaar en stelde beroep in, waarbij zij aanvoerde dat zij voldeed aan de voorwaarden voor de status van Vrijgestelde Vennootschap. De Inspecteur handhaafde zijn standpunt, wat leidde tot de rechtszaak. Tijdens de zitting op 26 april 2017 en de comparitiezitting op 6 december 2018 werd de zaak behandeld. Belanghebbende voerde aan dat de status van de moedermaatschappij niet van invloed was op haar eigen status als Vrijgestelde Vennootschap.

Het Gerecht oordeelde dat belanghebbende niet onder toezicht van de Centrale Bank stond en dat de moedermaatschappij's status geen invloed had op de voorwaarden voor Vrijgestelde Vennootschap. De beroepen werden gegrond verklaard, de naheffingsaanslagen en boetes werden vernietigd, en de Inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak bevestigt de noodzaak voor duidelijke communicatie van de Inspecteur over de status van vennootschappen in relatie tot belastingheffing.

Uitspraak

Uitspraak van 14 december 2018
BBZ nrs. CUR201500278 t/m CU201500280
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[ X ], gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 23 december 2014 een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2008 opgelegd van NAf 5.254.653. Tevens is een vergrijpboete (25%) opgelegd van NAf 1.313.663.
1.2
Aan belanghebbende is op 23 december 2014 een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2009 opgelegd van NAf 8.157.939. Tevens is een vergrijpboete (25%) opgelegd van NAf 2.039.484.
1.3
Aan belanghebbende is op 5 juni 2015 een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2010 opgelegd van NAf 7.109.070. Tevens is een vergrijpboete (25%) opgelegd van NAf 1.777.267.
1.4
Belanghebbende heeft op 23 januari 2015 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en de boetes over de jaren 2008 en 2009. Belanghebbende heeft op 13 juli 2015 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boete over het jaar 2010.
1.5
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 22 oktober 2015 de naheffingsaanslagen en de boetes gehandhaafd.
1.6
Belanghebbende heeft op 18 december 2015 beroepen ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar.
1.7
Belanghebbende heeft 29 april 2016 een motivering van de beroepschriften ingediend.
1.8
De Inspecteur heeft op 3 april 2017 verweerschriften ingediend.
1.9
Belanghebbende heeft op 20 april 2017 een nader stuk ingediend.
1.1
De zaak is ten overstaan van een meervoudige kamer behandeld ter zitting van 26 april 2017 te Willemstad. Belanghebbende is vertegenwoordigd door [ A ] en [ B ], beiden verbonden aan [ Q ]. Namens de Inspecteur is verschenen [ C ]. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnotitie voorgedragen en ingebracht.
1.11
Door het defungeren van rechters heeft belanghebbende aangegeven te hechten aan een nadere mondeling behandeling.
1.12
Partijen zijn op 2 november 2018 uitgenodigd voor een comparitiezitting.
1.13
Belanghebbende heeft op 26 november 2018 een pleitnotitie ingebracht.
1.14
De comparitiezitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2018 te Willemstad. Belanghebbende is vertegenwoordigd door [ A ] en [ B ], voornoemd, alsmede [ D ], allen verbonden aan [ Q ]. Namens de Inspecteur is met voorafgaande kennisgeving niemand verschenen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnotitie – die nagenoeg overeenkomt met de op 26 november 2018 ingediende pleitnotitie - voorgedragen en ingebracht.
1.15
Beide partijen hebben toestemming verleend zonder nadere mondelinge behandeling uitspraak te doen. Het Gerecht heeft daarop op de voet van artikel 8b van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is in 2004 opgericht door [Bank] (hierna: Bank). Blijkens de oprichtingsakte is het doel van belanghebbende het verrichten van kredietuitzettingen en het beleggen van haar vermogen in effecten en deposito’s. [Bank] heeft de aandelen in belanghebbende volgestort door inbreng van een beleggingsportefeuille met een waarde van NAf 297.834.327. [Bank] houdt alle aandelen in belanghebbende.
2.2 [
Bank] is een bankinstelling die in de onderhavige jaren is onderworpen aan het toezicht van de Bank van de Nederlandse Antillen (thans: Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten; hierna: de Centrale Bank). Belanghebbende heeft geen bankvergunning en is daarom niet onderworpen aan een dergelijk toezicht.
2.3
De Centrale Bank heeft belanghebbende vrijstelling verleend van artikel 3 van de Landsverordening Toezicht Beleggingsinstelling en Administrateurs (PB 2002, nr. 137), waardoor belanghebbende evenmin als een beleggingsinstelling is onderworpen aan toezicht van de Centrale Bank.
2.4
Het vermogen van belanghebbende is belegd in staatsobligaties, bedrijfsobligaties en aandelen. Het vermogen en het resultaat van belanghebbende worden volledig geconsolideerd in de jaarrekening van [ Bank ].
2.5
Het Assets & Liability Committee (hierna: Alco) van [ X ] ziet toe op de voorgenomen beleggingsactiviteiten van belanghebbende. Het Alco bestaat uit de algemene directeur, de operationele directeur, de commerciële directeur, de senior finance manager, de senior investment manager en de risk manager van [ X ].
2.6
Bij brief van 11 januari 2005 is aan de Inspecteur verzocht belanghebbende aan te wijzen als een Vrijgestelde Vennootschap voor de winstbelasting.
2.7
De Inspecteur heeft nadien aan belanghebbendes gemachtigde mondeling medegedeeld dat naar zijn mening belanghebbende niet aan de voorwaarden voor het regime van een Vrijgestelde Vennootschap voldoet omdat het een bank betreft. Verder heeft de Inspecteur toegezegd dat hij hierover contact zou opnemen met de Directie Fiscale Zaken.
2.8
Belanghebbende heeft bij brief van 16 september 2005 aan de Inspecteur geschreven dat de tweemaandstermijn van artikel 1A, lid 5, van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 (WB) is verstreken en dat ervan wordt uitgegaan dat de Inspecteur ook van mening is dat aan de voorwaarde is voldaan dat belanghebbende niet is onderworpen aan toezicht van de Centrale Bank.
2.9
De Centrale Bank heeft op 27 mei 2014 het volgende verklaard:
“De Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten, gevestigd te Willemstad, Curaçao, hierbij vertegenwoordigd door de heer (…), Adjunct Directeur Toezicht en de heer (…), Onderdirecteur Toezicht Banken;
verklaart bij deze dat [belanghebbende] (…) niet als een bank of andere financiële instelling is onderworpen aan het toezicht van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten.
Deze verklaring wordt afgegeven ten behoeve van de Stichting Belastingaccountants-bureau en wordt beheerst door het recht van Curaçao.”
2.1
Bij het vaststellen van de naheffingsaanslagen winstbelasting over de jaren 2008, 2009 en 2010 heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat moedermaatschappij [ X ] geconsolideerde jaarrekeningen rapporteert aan de Centrale Bank, dat daardoor belanghebbende ook onder toezicht van de Centrale Bank staat, dat derhalve niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor het regime van de Vrijgestelde Vennootschap en dat belanghebbende daarom over die jaren aan winstbelasting is onderworpen.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of belanghebbende kan worden aangemerkt als een Vrijgestelde Vennootschap in de zin van de winstbelasting. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.2
Belanghebbende betoogt dat zij voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 1A, lid 1, letter f, WB, zodat zij kan worden aangemerkt als Vrijgestelde Vennootschap. Het feit dat haar moedermaatschappij onder toezicht staat van de Centrale Bank, staat niet in de weg aan de status van Vrijgestelde Vennootschap, aldus belanghebbende. En als al zou worden aangenomen dat belanghebbende wel onder (indirect) toezicht van de Centrale Bank zou staan, dan beroept belanghebbende zich op de ‘Aanschrijving Beleggingsinstelling en Vrijgestelde Vennootschap’ van de Directeur Fiscale Zaken.
3.3
Verder betoogt belanghebbende dat de Inspecteur heeft verzuimd belanghebbende schriftelijk in kennis te stellen van zijn beslissing op het verzoek van 11 januari 2005, zodat ingevolge artikel 1A, lid 5, WB het verzoek wordt geacht te zijn ingewilligd. Voorts beroept belanghebbende zich op het vertrouwensbeginsel.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslagen winstbelastingen over de jaren 2008 tot en met 2010. De Inspecteur concludeert tot handhaving van deze naheffingsaanslagen.
3.5
De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift het standpunt ingenomen dat de vergrijpboetes ten onrechte zijn opgelegd en daarom dienen te vervallen. Reeds daarom is het beroep gegrond.

4.OVERWEGINGEN

4.1
Op grond van artikel 1A, lid 1, letter f, WB wordt onder een Vrijgestelde Vennootschap verstaan i) een naar het recht van de Nederlandse Antillen opgerichte besloten vennootschap, ii) die door de Inspecteur op schriftelijk verzoek overeenkomstig artikel 1A, lid 5, als zodanig is aangemerkt, en iii) die gedurende het boekjaar zonder onderbreking voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 1A, lid 1, letter f, sub 1 tot en met sub 5, WB.
4.2
In artikel 1A, lid 1, letter f, sub 5, WB is als voorwaarde gesteld dat de vennootschap niet als een bank of andere financiële instelling is onderworpen aan het toezicht van de Centrale Bank.
4.3
In artikel 1A, lid 5, WB is bepaald dat de Inspecteur binnen twee maanden na ontvangst van het schriftelijke verzoek de besloten vennootschap schriftelijk in kennis stelt van zijn beslissing op het verzoek. Verder is daarin bepaald dat als deze kennisgeving niet binnen twee maanden wordt verzonden, het verzoek geacht wordt te zijn ingewilligd.
4.4
Vaststaat dat belanghebbende niet als een bank of andere financiële instelling is onderworpen aan toezicht van de Centrale Bank. Belanghebbende voldoet derhalve naar de bewoording aan de voorwaarde van artikel 1A, lid 1, letter f, sub 5, WB. De vraag doet zich voor of de strekking van deze bepaling impliceert dat de onder toezicht van de Centrale Bank staande moedermaatschappij, waarmee de resultaten van belanghebbende commercieel worden geconsolideerd, in de weg staat aan de status van Vrijgestelde Vennootschap. Naar het oordeel van het Gerecht dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord. De moedermaatschappij staat weliswaar als bankinstelling onder toezicht van de Centrale Bank, maar de Centrale Bank heeft niet op grond daarvan de mogelijkheid om aan de dochtermaatschappij van een dergelijke instelling voorschriften of boetes op te leggen. Naar het oordeel van het Gerecht kan daarom niet worden gezegd dat belanghebbende is onderworpen aan toezicht van de Centrale Bank. Dit oordeel vindt steun in de verklaring van de Centrale Bank van 27 mei 2014.
4.5
Gelet op het vorenstaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard en dienen de naheffingsaanslagen en vergrijpboetes te worden vernietigd.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

Proceskosten bezwaar

5.1
Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist (artikel 32a, lid 2 ALL).
5.2
Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift verzocht om een kostenvergoeding.
5.3
Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Niet kan worden gezegd dat de naheffingsaanslagen en vergrijpboetes door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht zijn opgelegd. Het standpunt van de Inspecteur dat belanghebbende indirect is onderworpen aan toezicht van de Centrale Bank en dientengevolge niet het regime van Vrijgestelde Vennootschap deelachtig kan zijn, is verdedigbaar. Het innemen van een dergelijk standpunt brengt dus niet mee dat de Inspecteur daarmee in een zodanig vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld dat dit aanleiding zou zijn voor het toekennen van een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
Proceskosten beroep
5.4
Het Gerecht ziet wel aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten voor de beroepsfase.
5.5
In artikel 15, lid 2, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd.
5.6
Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 2.625 (1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor nadere zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1,5 (zwaar), drie samenhangende zaken factor 1).
5.7
Ingevolge artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan in bijzondere omstandigheden van een forfaitaire proceskostenvergoeding worden afgeweken. Anders dan belanghebbende voorstaat, vindt het Gerecht geen aanleiding voor een integrale vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten van rechtsbijstand. Niet valt immers in te zien dat de vertraging in de besluitvorming omtrent het verzoek van 11 januari 2005 in de hand heeft gewerkt dat belanghebbende (extra) kosten van rechtsbijstand heeft moeten maken nadat de Inspecteur de naheffingsaanslagen had opgelegd. Een dergelijke vertraging kan weliswaar belastend zijn voor belanghebbende, maar om als bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 2, lid 3, van het Besluit te kunnen gelden, moeten de door belanghebbende ten behoeve van de procedure voor het Gerecht gemaakte proceskosten in enig verband met die omstandigheid staan (vgl. HR 21 maart 2008, nr. 43.066, ECLI:NL:PHR:2008: BA9380). Daarvan is in dit geval niet gebleken.
Griffierecht
5.8
In onderhavige zaken was geen griffierecht verschuldigd, zodat dit niet vergoed hoeft te worden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart de beroepen gegrond,
- vernietigt de uitspraken op bezwaar,
- vernietigt de naheffingsaanslagen,
- vernietigt de vergrijpboetes, en
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 2.625.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. S. Verheijen en mr. D.J. Jansen, rechters, en uitgesproken op 14 december 2018, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-natuurlijke personen: NAf. 200
-personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500