ECLI:NL:OGHACMB:2023:149

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
CUR2022H00280, CUR2022H00281 en CUR2022H00282
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen omzetbelasting en vergrijpboetes

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, die op 18 augustus 2022 werd gedaan. De belanghebbende, gevestigd in Curaçao, had bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting over de jaren 2013 tot en met 2015, die op 5 oktober 2018 waren opgelegd. De naheffingsaanslagen bedroegen in totaal NAf 756.821, met daarbij vergrijpboetes van NAf 293.407. De Inspecteur der belastingen handhaafde deze aanslagen bij uitspraken op bezwaar op 29 maart 2021. De belanghebbende stelde beroep in, maar het Gerecht verklaarde dit beroep op 18 augustus 2022 niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat het niet meer mogelijk was om de naheffingsaanslagen te innen, gezien het nieuwe beleid van de Minister van Financiën, Javier Silvania, dat aanslagen van 2017 en ouder niet meer actief worden ingevorderd. Tijdens de zitting op 25 mei 2023 werd het procesverloop besproken, waarbij de Ontvanger verklaarde dat de aanslagen niet meer zichtbaar waren in het debiteurenoverzicht. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende geen belang meer had bij het hoger beroep, omdat de aanslagen niet meer konden worden ingevorderd. Het hoger beroep werd derhalve niet-ontvankelijk verklaard, en de Inspecteur werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak
CUR2022H00280, CUR2022H00281 en CUR2022H00282
Datum uitspraak: 10 augustus 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende],gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 18 augustus 2022 in de zaak met BBZ nrs. ABBZ nrs. CUR202102727 t/m CUR202102729 in het geding tussen:
belanghebbende,
en
Inspecteur der belastingen,
zetelend in Curaçao,
de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden aanslagen.

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende zijn op 5 oktober 2018 naheffingsaanslagen omzetbelasting over de jaren 2013 t/m 2015 opgelegd ten bedrage van NAf 120.705 (2013), NAf 162.693 (2014) en NAf 473.423 (2015). Daarbij zijn vergrijpboetes opgelegd wegens het te weinig betalen van belasting van NAf 30.176 (2013), NAf 40.673 (2014) en NAf 222.558 (2015).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslagen en boetes bezwaar gemaakt.
1.3.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 29 maart 2021 de naheffingsaanslagen en de boetes gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende heeft op 22 september 2021 via e-mail beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.5.
Het Gerecht heeft in haar uitspraak van 18 augustus 2020 het beroep niet-ontvankelijk verklaard. In eerste aanleg is de onderhavige zaak gelijk met zaken van [Q] N.V. en [X] N.V. behandeld.
1.6.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 17 oktober 2022 hoger beroep ingesteld dat nader is gemotiveerd op 29 november 2022. De Inspecteur heeft op 24 april 2023 een verweerschrift ingediend.
1.9.
Het Hof heeft, voorafgaand aan de zitting, de Inspecteur verzocht om de Ontvanger mee te nemen naar de zitting.
1.7.
De zitting heeft plaatsgehad op 25 mei 2023 te Oranjestad. Op de zitting zijn namens belanghebbende [A] en [B], beiden werkzaam bij [W], en [C] verschenen en namens de Inspecteur [D]. Namens de ontvanger zijn [E], [F] en [G] verschenen.
1.8.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.9.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Het Gerecht heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“2.1 De Stichting belastingaccountantsbureau (hierna: SBAB) heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting en loonbelasting voor de jaren 2013 t/m 2015. Met dagtekening 13 augustus 2018 is het rapport door SBAB vastgesteld.
2.2
De aandelen van belanghebbende zijn volledig in het bezit van [Holding] N.V. De heer [M] is directeur en middellijk aandeelhouder van belanghebbende.
2.3
Belanghebbende maakt sinds 1 januari 2004 deel uit van een fiscale eenheid voor de winstbelasting. Onderdeel van deze fiscale eenheid zijn [Holding] N.V. (moedermaatschappij), [MPI] N.V., [X] N.V., [MI] N.V., [MGC] N.V., [MCS] N.V. en belanghebbende.”
2.2.
In hoger beroep zal ook van deze feiten worden uitgegaan, die als volgt worden aangevuld.
2.3.
De Minister van Financiën, Javier Silvania (Minister), heeft in het kader van opschoning van het bestand van de Ontvanger in 2023 aangepast beleid uitgevaardigd. In de basis komt deze aanpassing (aanvankelijk) er op neer dat aanslagen die betrekking hebben op de belastingjaren 2017 en ouder niet meer actief worden ingevorderd. De Minister heeft in 2023 op zijn (openbaar toegankelijke) Facebookpagina verslag gedaan over de inzichten en ontwikkelingen ten aanzien van belastingschulden van 2017 en ouder. De volgende Facebookberichten van de Minister zijn geplaatst:
- op 28 januari 2023 (naast een artikel uit Vigilante):
“Vigilate. Alle oude belastingschulden van 2017, 2016, 2015, 2014 ect. worden gecanceld. Dit geldt ook voor de OZB. Het artikel van Vigilate heeft een klein foutje. Voor de rest is het artikel van Vigilante TOP.”
- op 28 januari 2023:
“ALLERLAATSTE NIEUWS
Opschoning invorderingsbestand 2017 en ouder van de Ontvanger aan de gang. Ons (Hof: hartsymbool) klopt voor Curaçao.
Onthoud om een debiteurenlijst op te vragen om te controleren of de opschoning correct heeft plaatsgevonden.
(…)
Calculated Total
Duration: 28 hours
We are at After
58,9% 09:49:22”
- op 29 januari 2023 (09:57):
“Opschoning invorderingsbestand (..)
We are at After (processing time)
97,9% 15:39:12
(…)
Morning! We zij er bijna”
- op 29 januari 2023 (13:43)
“We are at After (processing time)
100.0% 15:55:28
(…)
Done!#Over&Out
Eerste fase van de opschoning van de vervuilde invorderingsbestanden van de Ontvanger is klaar.”
In krantenberichten (waaraan ook in de Facebookberichten wordt gerefereerd) wordt in vergelijkbare zin gerapporteerd.
2.4.
Tot de gedingstukken behoort een door belanghebbende bij de Ontvanger opgevraagd debiteurenoverzicht van 7 februari 2023. De onderhavige naheffingsaanslagen staan daarop niet vermeld. De Ontvanger heeft ter zitting van het Hof verklaard dat er tot op heden geen bedragen openstaan ter invordering op deze naheffingsaanslagen.
2.5.
Bij persbericht van 3 april 2023 ‘Aanpassing invorderingsbeleid belastingdienst’ heeft de Minister het beleid als volgt omschreven.
Sinds 2010 werd een saneringsregel door de Ontvanger toegepast en heeft opschoning van het invorderingssysteem plaatsgevonden. Zo heeft in 2015 een opschoning van het invorderingssysteem plaatsgevonden waarbij voor ruim NAf 900 miljoen aan aanslagen ouder dan 5 jaar buiten invordering is gesteld. De benodigde beleidsmatige en organisatorische aanpassingen om een nieuwe aangroei van het invorderingsbestand te voorkomen zijn destijds echter uitgebleven. Het Kabinet Pisas 2 heeft sinds het aantreden in juni 2021 is prioriteit gegeven aan het innen van openstaande schulden van onder meer belastingen, premies en het wegwerken van administratieve achterstanden bij de belastingdienst. Dit is zeer succesvol geweest voor wat betreft de belasting- en premieopbrengsten en door de belastingdienst zijn veel achterstallige aanslagen opgelegd. Mede door het opleggen van deze achterstallige aanslagen is het invorderingsbestand gegroeid tot een nominaal bedrag van NAf 5,7 miljard aan belasting- en premieschulden verdeeld over ruim 130.000 Crib-nummers. Deze omvang maakt het onmogelijk om met de beschikbare invorderingscapaciteit alle schulden effectief in te vorderen en derhalve dat er prioriteiten moeten worden gesteld bij de invordering van openstaande schulden. Door een team van deskundigen zijn diverse analyses uitgevoerd om vast te stellen op welke wijze het invorderingsbestand tot een beheersbaar niveau kon worden teruggebracht. Hierbij werd duidelijk dat het zoals gebruikelijk hanteren van de dagtekening (datum) van de aanslag als basis voor de prioritering niet tot het gewenste effect zou leiden. Uit internationaal onderzoek (OECD, 2019) is gebleken dat de invorderingskans van belastingschulden afneemt naarmate de tijd voortschrijdt. Soortgelijk onderzoek op Curaçao heeft tot dezelfde conclusie geleid: 50% van de opbrengsten wordt gerealiseerd binnen 2 jaar na het opleggen van de aanslag en 90% binnen 5 jaar. De opbrengst na 5 jaar is derhalve marginaal en daarbij komt dat het invorderen van aanslagen ouder dan 5 jaar vaak relatief meer invorderingscapaciteit eist dan het invorderen van relatief jonge aanslagen. Het invorderingsbestand van de belastingdienst bevatte ultimo 2022 aanslagen welke zelfs nog terug gaan tot het jaar 1994. Teneinde het invorderingsbestand tot een beheersbaar niveau terug te brengen alsmede om de belastingdienst als geheel de gelegenheid te bieden om in de actualiteit te gaan werken is door de belastingdienst een aanpassing doorgevoerd aan het invorderingsbeleid. In de basis komt deze aanpassing erop neer dat aanslagen welke betrekking hebben op de belastingjaren 2017 en ouder niet meer actief worden ingevorderd. Dit betekent nadrukkelijk niet dat de schulden zijn kwijtgescholden, maar dat de belastingdienst de invorderingscapaciteit zal richten op jonge aanslagen met een hoge invorderingskans. Op deze hoofdregel zijn echter 3 uitzonderingen in het invorderingsbeleid opgenomen. Aanslagen over de belastingjaren 2017 en ouder worden wel ingevorderd indien deze zijn opgelegd naar aanleiding van een fiscaal strafrechtelijk onderzoek, indien de belastingschuld over de jaren 2017 en ouder NAf 1 miljoen of hoger bedraagt en de belastingdienst over informatie beschikt waaruit blijkt dat er verhaalsmogelijkheden zijn, of indien de belastingschuld over 2017 en ouder reeds op een derdenrekening (zoals bij een notaris) is voldaan. Deze beleidswijziging heeft ook tot gevolg dat bezwaarschriften over de belastingjaren 2017 en ouder niet meer zullen worden afgehandeld tenzij belastingplichtige aangeeft hier belang bij te hebben. Dit laatste kan het geval zijn indien het toewijzen van het bezwaar tot een restitutie van een reeds betaald of verrekend bedrag kan leiden. Op deze wijze levert de aanpassing van het invorderingsbeleid tevens een bijdrage aan de reductie van de grote voorraad bezwaarschriften. Zo’n 25% van de ongeveer 45.000 bezwaarschriften die nog moeten worden afgehandeld heeft betrekking op de belastingjaren 2017 en ouder. Voor de belastingdienst zijn voor 2023 doelstellingen vastgesteld welke ertoe moeten leiden dat de organisatie nog dit jaar de laatste achterstanden wegwerkt, in de actualiteit gaat en blijft werken en de kwaliteit van de dienstverlening verbetert. Waar mogelijk wordt hierbij gebruik gemaakt van ICT-mogelijkheden. Periodiek wordt door de belastingdienst aan de Minister van Financiën, Javier Silvania, gerapporteerd over de voortgang van deze werkzaamheden en tevens zal de bevolking hier regelmatig over worden geïnformeerd.”
2.6.
Op 4 april 2023 plaatst de Minister op zijn Facebookpagina een foto van een krantenkop met de aanhef:
“Slecht nieuws voor een groep met belastingschulden van meer dan 5 jaren!! Als de schuld een bestraffend/fiscal karakter heeft of als die groter is dan 1 miljoen.”
2.7.
Op 4 april 2023 heeft het Hof het volgende e-mailbericht aan de Inspecteur gezonden:
“Betreft: [Belanghebbende] NV
Geachte inspecteur,
In verband met het vooronderzoek in de zaak/zaken met bovengenoemd nummer, vraagt de voorzitter van het Hof uw aandacht voor het volgende.
In een persbericht van 3 april 2023 heeft de Minister van Financiën verwoord dat aanslagen welke betrekking hebben op belastingjaren 2017 en ouder niet meer actief worden ingevorderd. In een aantal, in het persbericht nader omschreven, gevallen zal wel worden ingevorderd. Ook is in het bericht vermeld dat bezwaarschriften over de belastingjaren 2017 en ouder niet meer zullen worden afgehandeld tenzij de belastingplichtige aangeeft hierbij belang te hebben.
Het Gemeenschappelijk Hof heeft de behandeling van het hoger beroep dat door [Belanghebbende] NV is ingesteld gepland op 25-mei-2023. Nu deze datum snel nadert wenst het Gemeenschappelijk Hof, ook in verband met de voorbereidingen van deze zittingsronde, graag duidelijkheid over uw positie.
Het Gemeenschappelijk Hof verzoekt dan ook uw standpunt naar aanleiding van voormeld persbericht van de Minister op korte termijn te vernemen. Meer specifiek wenst het Gemeenschappelijk Hof te vernemen of de aan belanghebbenden opgelegde aanslag(en) nog worden ingevorderd. Zo niet dan komt, door het wegvallen van de invorderingsmaatregelen, het procesbelang wellicht te vervallen.
Het Gemeenschappelijk Hof ziet gaarne uw antwoord binnen één week na dagtekening van deze brief tegemoet. Vervolgens zal een reactie van belanghebbende worden gevraagd.”
2.8.
Op 13 april 2023 heeft de Inspecteur het in 2.7 genoemde e-mailbericht beantwoord:
“Uw vraag over de invordering van de aanslag in kwestie heeft de Inspecteur doorgestuurd aan de Ontvanger. De Inspecteur verneem van de Ontvanger dat op basis van het persbericht in onderhavige geval zal worden ingevorderd.”
2.9.
In het proces verbaal van de zitting bij het Hof is onder meer het volgende opgenomen:
“De Ontvanger legt een stuk genaamd “Oninbaar lijden” over en leest dit voor. In aanvulling op dit stuk verklaart hij:
- In het actuele debiteurenoverzicht zijn de op oninbaar gestelde aanslagen niet zichtbaar. In het systeem dat de Ontvanger ter beschikking staat zijn die aanslagen echter wel zichtbaar. De Ontvanger kan dus ook de op nihil gestelde aanslagen voor 2017 en eerder van belanghebbende zien.
- De opschoning van de bestanden massaal is geschied. Momenteel worden bedragen van NAf 1 miljoen en hoger handmatig teruggeboekt.
- De Ontvanger heeft een discretionaire bevoegdheid. Alles wat gebeurt, gebeurt namens de Ontvanger en niet namens de Minister.
- “ Oninbaar lijden” is een administratieve actie die normaal gesproken niet kenbaar wordt gemaakt aan de debiteur. De Ontvanger kan daar altijd op terugkomen. Dat de Minister wel over de opschoning communiceert is de verantwoordelijkheid van de Minister.
- Er is niet voldaan aan het dispositievereiste: belanghebbende is er door de toezegging van de Minister niet op achteruit gegaan.
- De grens van NAf 1 miljoen ziet op de totale schuld voor alle middelen voor alle jaren tezamen en inclusief boetes.
- De onderhavige aanslagen bedragen tezamen al meer dan NAf 1 miljoen.
- De juistheid van de schuld is een kwestie tussen de belastingplichtige en de Inspecteur. Voor de Ontvanger is dat niet van belang; die moet gewoon invorderen.
De rapporteur merkt op dat het allemaal vrij arbitrair lijkt. Eerst wordt alles afgeboekt, later gaat het alleen om schulden minder dan NAf 1 miljoen. Uit het persbericht wordt niet duidelijk of dat bedrag ziet op de schuld per jaar, op de schuld per middel of, zoals de Ontvanger zegt, op het totaal van de schulden.
Op de vraag van het Hof of, als de totale schuld over alle jaren en alle middelen NAf 1 miljoen of meer bedraagt, het geheel wordt ingevorderd, verklaart de Ontvanger dat dan inderdaad de gehele schuld wordt ingevorderd inclusief boetes en schulden van ná 2017.
De Inspecteur verklaart dat zij alleen naar de aanslag kijkt. Wat haar betreft moet de invorderingskwestie met de Ontvanger worden geregeld. Het beroep van belanghebbende is terecht niet-ontvankelijk verklaard.
De Inspecteur verklaart verder dat in de pleitnota van belanghebbende een beroep lijkt te worden gedaan op het vertrouwensbeginsel. Volgens de Nederlandse jurisprudentie dient dan aan drie stappen te zijn voldaan, namelijk 1) een welbewuste standpuntbepaling, 2) die aan het bevoegde overheidsorgaan kan worden toegerekend en 3) nadat een belangenafweging heeft plaatsgevonden. De standpuntbepaling moet voldoende concreet zijn en er moet sprake zijn van uitlatingen/gedragingen die bij de belanghebbende redelijkerwijs het vertrouwen hebben gewekt dat ten aanzien van hem bepaalde handelingen worden nagelaten. Daarbij moet ook worden gekeken in hoeverre belanghebbende wel of geen leek is. Over deze kwestie is veel in de media gesproken, niet alleen door de Minister, ook door bijvoorbeeld Statenleden. Belanghebbende is echter geen leek die zo maar op mediaberichten kan vertrouwen.
(…)
De Ontvanger verklaart dat op grond van het oude beleid (vanaf begin 2023) de aanslagen in het systeem op nihil zijn gezet maar nu zo spoedig mogelijk weer worden teruggedraaid. Het terugdraaien is op grond van het nieuwe beleid vanaf 3 april 2023.”
2.1
Het volgende document is tijdens de zitting van het Hof door de Ontvanger overgelegd:

Oninbaar lijden.
Indien de Ontvanger - om welke reden dan ook- de aanslagen niet (meer) kan innen blijven deze voor de onbetaalde bedragen in de geautomatiseerde systeem 'open' staan. Als gevolg hiervan ontstaat systeemvervuiling.
De oninbare bedragen dienen uit de 'aktuele' vorderingenadministratie verwijderd te worden ('oninbaar lijden') en moeten afzonderlijk worden geadministreerd c.q. bewaakt. Reden waarom iemand die een debiteurenlijst opvraagt de oninbaar gelegen aanslagen niet op de debiteurenlijst ziet. (Piepsysteem)
Oninbaar lijden is een administratieve maatregel. De belastingschuldige wordt van deze maatregel niet in kennis gesteld. De aanslagen blijven dus wel invorderbaar indien aan de wettelijke voorwaarden is voldaan. (ze zijn niet verjaard)
Bij kwijtschelding van belasting daarentegen gaat de betreffende belastingverbintenis teniet en kan geen betaling meer worden afgedwongen.
Discretionaire bevoegdheid van de Ontvanger
De Ontvanger heeft een discretionaire bevoegdheid. Dat wil zeggen dat de ruimte die de wet hem geeft, alleen hij bevoegd is om het invorderingsbeleid te bepalen. Waar je ook in de invorderingsverordening leest wordt aangegeven dat het "de Ontvanger is en niet de minister".
Dus toezeggingen gedaan door de minister kan de Ontvanger niet binden en dus kan dan ook geen rechten hieraan worden ontleent. Dit wordt hierna toegelicht.
Het vertrouwenbeginsel
Het enkele vertrouwen dat een belastingplichtige ontleent aan een dergelijke gedraging van de belastingadministratie of een toezegging is niet voldoende voor een beroep op het vertrouwensbeginsel.
Dispositievereiste
Voor een beroep op bescherming van het vertrouwen is vereist dat de burger ten gevolge van het vertrouwen in een nadelige positie is komen te verkeren (leest schade lijdt) dan indien die mededeling niet zouden zijn gedaan. (HR 26 september 1979, nr. 19250, BNB 1979/311).
Of belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden danwel in een nadelige positie is komen te verkeren door de toezegging van de minister is niet gesteld en ook niet gebleken.”
2.11.
De Ontvanger heeft (zie proces verbaal van de zitting) een onderscheid gemaakt tussen het “oude en het nieuwe beleid” van de Minister. Volgens hem heeft hij op grond van het oude beleid van de Minister (naar het Hof begrijpt het beleid vanaf begin januari 2023 tot 3 april 2023; hierna het aangepaste beleid) alle aanslagen die betrekking hebben op het jaar 2017 en de daaraan voorafgaand jaren in het systeem op nihil gezet en worden op grond van het op 3 april 2023 uitgebrachte beleid (hierna: het vanaf 3 april 2023 geldende beleid) een aantal aanslagen die op nihil waren gezet zo spoedig mogelijk weer in het debiteurensysteem van de Ontvanger op de oorspronkelijke bedragen gezet. In het actuele debiteurenoverzicht zijn de op oninbaar gestelde aanslagen niet zichtbaar voor een belastingplichtige indien hij vraagt om een overzicht van de openstaande aanslagen voor het jaar 2017 en de daaraan voorafgaande jaren. In het systeem dat de Ontvanger ter beschikking staat zijn die aanslagen echter wel zichtbaar naar de bedragen voor de op nihilstelling daarvan. De opschoning van de bestanden is massaal en integraal geschied, de Ontvanger stelt dat momenteel bedragen van NAf 1 miljoen en hoger handmatig worden teruggeboekt.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is eerst in geschil of belanghebbende (nog) belang heeft bij het hoger beroep en, zo nee, of het hoger beroep om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
3.2.
Indien belanghebbende ontvankelijk is in haar hoger beroep is in geschil of het Gerecht belanghebbende terecht (wegens een niet-verschoonbare termijnoverschrijding) niet-ontvankelijk in haar beroep heeft verklaard.
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

4.Het oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft het volgende overwogen:
“Ontvankelijkheid beroep
4.1
In artikel 31, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak een beroepschrift kan indienen bij het Gerecht.
4.2.
De onderhavige uitspraken op bezwaar zijn gedagtekend op 29 maart 2021. Het beroepschrift is op 22 september 2021 ingediend. Dit beroepschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.3
De regel dat beroep moet worden ingediend binnen twee maanden na dagtekening van de uitspraak op bezwaar leidt uitzondering indien de uitspraak na de datum van dagtekening is bekendgemaakt. In dat geval vangt de termijn voor het instellen van beroep op de dag na bekendmaking. Bekendmaking van de uitspraak kan geschieden door terpostbezorging (vgl. Hoge Raad 5juli 2019, ECLl:NL:HR:2019:1102).
4.4
Belanghebbende heeft gesteld dat de uitspraken op bezwaar pas na de datum van dagtekening ter post zijn bezorgd. De poststempel op de enveloppe waarin de uitspraken op bezwaar, aldus belanghebbende, zijn verzonden, heeft als datum 6 juli 2021. Belanghebbende stelt dat hij de uitspraken op bezwaar vervolgens pas op 29 juli 2021 heeft ontvangen.
4.5
Gelet op de poststempel moet aangenomen worden dat de uitspraken uiterlijk op 6 juli 2021 ter post zijn bezorgd. Dit brengt mee dat de beroepstermijn is aangevangen op 7 juli 2021. Het beroepschrift is ingediend op 22 september 2021, dat is buiten de termijn van twee maanden en dus te laat.
4.6
Een niet-ontvankelijkverklaring van een beroep op grond van termijnoverschrijding blijft op grond van artikel 5, lid 5, Landsverordening op het beroep in belastingzaken echter achterwege ingeval van bijzondere omstandigheden. Belanghebbende heeft gesteld dat zij pas op 29 juli 2021 op de hoogte is gekomen van de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende resteert op die datum nog een beroepstermijn van (meer dan) zes weken.
4.7
Als met vertraging is kennisgenomen van een uitspraak op bezwaar geldt dat het beroep zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk moet worden ingediend. Behoudens bijzondere omstandigheden merkt het Gerecht een termijn van ten minste twee weken aan als 'zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk' (vgl. GHvJ 8 juni 2018, ECLl:NL:OGHACMB:2018:147). Deze termijn van twee weken is evenwel niet relevant, nu belanghebbende na kennisneming van de uitspraken op bezwaar nog een beroepstermijn resteerde van ruim zes weken (vgl. GHvJ 12 augustus 2019, ECLl:NL:OGHACMB:2019:159). Belanghebbende heeft buiten de beroepstermijn beroep ingesteld, zodat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan een inhoudelijke behandeling komt het Gerecht niet toe. ”

5.Gronden

Ontvankelijkheid hoger beroep
5.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij geen belang meer heeft bij een rechterlijke uitspraak over de onderhavige naheffingsaanslagen aangezien het niet meer mogelijk is deze naheffingsaanslagen in te vorderen. Zij wijst ter onderbouwing van de gestelde onmogelijkheid om in te vorderen op het aangepaste beleid (zie onder 2.3 en 2.11) en de omstandigheid dat conform dit beleid, naar niet in geschil is, de Ontvanger de naheffingsaanslagen heeft afgeboekt op nihil (zie 2.4).
5.2.
Een (hoger) beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen. In dat verband wordt verwezen naar het overwogene in het arrest van de Hoge Raad van 16 december 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1876):
“ 4.1.2. Indien het recht op dwanginvordering van een (belasting)schuld is verjaard, is daarmee in beginsel het belang komen te ontvallen aan een rechterlijke beslissing over de hoogte van die (belasting)schuld. Dit kan onder omstandigheden anders zijn, bijvoorbeeld als de desbetreffende belastingschuldige uitdrukkelijk heeft verklaard te willen voldoen aan de resterende natuurlijke verbintenis. (…)
4.1.3.
Opmerking verdient dat het oordeel van het Hof over het ontbreken van procesbelang tot gevolg had moeten hebben dat het bij de Rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk is.”
5.3.
Belanghebbende betoogt dat haar een rechtens te honoreren vertrouwen toekomt dat de Ontvanger de naheffingsaanslagen niet zal invorderen, zodat het belang bij de procedure over de heffing is komen te ontvallen (zij wil niet voldoen aan -eventueel- resterende natuurlijke verbintenissen). Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe de Inspecteur dan wel de Ontvanger in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen (vgl. Hoge Raad 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1069 en Hoge Raad 9 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:439). In het onderhavige geval is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist dat belanghebbende aannemelijk maakt dat zij uit de uitlatingen van de Minister in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de Ontvanger de onderhavige naheffingsaanslagen niet meer kan en zal invorderen (en alsdan haar belang bij deze procedure over de heffing wegvalt).
5.4.1.
Via het openbaar toegankelijke online sociaal netwerk Facebook en berichtgeving in de kranten heeft de Minister voor het eerst op 28 januari 2023 zijn inzichten ten aanzien van het aangepaste invorderingsbeleid (het aangepaste beleid) uitgevaardigd en de voortgang daarvan bijgehouden en publiek gemaakt. In deze berichtgeving heeft de Minister op niet voor meerderlei uitleg vatbare wijze en zonder voorbehoud geformuleerd dat
alle(cursivering Hof) belastingschulden c.q. aanslagen die betrekking hebben op de belastingjaren 2017 en ouder niet meer actief worden ingevorderd (“Alle belastingschulden van 2017, 2016, 2015, 2014 ect. worden gecanceld.”). Ook adviseert de Minister belastingplichtigen om “een debiteurenlijst op te vragen om te controleren of de opschoning correct heeft plaatsgevonden”. De Ontvanger heeft, zoals door hem is toegelicht, op grond van het aangepaste beleid alle aanslagen van 2017 en eerder in het systeem op nihil gezet. Belanghebbende heeft (conform het advies van de Minister) ter controle een debiteurenoverzicht opgevraagd en ontvangen. Daarop is te zien dat de naheffingsaanslagen niet meer voorkomen op de debiteurenlijst.
5.4.2.
De niet voor meerdere uitleg vatbare, zonder voorbehoud gedane uitlatingen van de Minister, die in meerdere Facebook- en krantenberichten zijn herhaald (zie 2.3), leiden in de gegeven omstandigheden, waarbij de onderhavige naheffingsaanslagen in ieder geval al op 7 februari 2023 zijn afgeboekt (de aanslagen komen niet meer voor op de door de Ontvanger opgemaakte en verstrekte debiteurenlijst ) tot het oordeel dat belanghebbende uit die handelwijze redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de Ontvanger de onderhavige aanslagen niet meer kan en zal invorderen. Daaraan doet niet af dat door het Ministerie van Financiën in een later stadium (in het persbericht van 3 april 2023) drie uitzonderingen op het tot dat moment ongeclausuleerde invorderingsbeleid (voor aanslagen van 2017 en eerder) worden geformuleerd. Aan dit vanaf 3 april 2023 geldende beleid komt geen terugwerkende kracht toe. Ook de verklaringen ter zitting van de Ontvanger welke kortgezegd er op neerkomen dat geen rechten kunnen worden ontleend aan - niet officiële - publicaties van de Minister op Facebook, dat toezeggingen gedaan door de Minister de Ontvanger niet binden en dat de Minister slechts een advies over de invordering heeft gegeven en dat de uiteindelijke beslissing bij de Ontvanger ligt, leiden niet tot een andere oordeel. De Landsontvanger is een onder het Ministerie van Financiën ressorterende uitvoerende organisatie waarvoor de Minister de verantwoordelijke bewindspersoon is. Zijn beleidsuitingen binden dan ook de Ontvanger. Overigens illustreert de omstandigheid dat de Ontvanger direct is overgegaan tot opschoning van het gehele bestand van aanslagen van 2017 en ouder dat de Ontvanger de beleidsuitingen van de Minister kennelijk heeft opgevat als een tot hem gerichte instructie.
5.4.3.
Voor zover de Inspecteur zich beroept (zie 2.10) op het dispositievereiste zoals dat is neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 26 september 1979, nr. 19 250, ECLI:NL:HR:1979:AM4918, BNB 1979/311 slaagt dit niet, reeds omdat de Hoge Raad hierop is teruggekomen in zijn arrest van 5 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1654). Het dispositievereiste is volgens de Hoge Raad niet meer te verenigen met de huidige rechtsopvattingen. De nieuwe rechtsregel die duidelijk maakt wanneer een belastingplichtige op grond van het vertrouwensbeginsel mag afgaan op informatie van de Belastingdienst, is terug te vinden in de laatste volzin van r.o. 4.2.3 van deze uitspraak. De Hoge Raad overweegt dat het vertrouwensbeginsel in dergelijke gevallen
in de regelhet oordeel zal rechtvaardigen dat het meerdere niet van de belastingplichtige mag worden geheven. Wel geldt nog steeds de (andere) voorwaarde dat de inlichting niet zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing dat de belastingplichtige de onjuistheid redelijkerwijs had kunnen en moeten beseffen. Van het laatste is in de onderhavige situatie geen sprake.
5.4.4.
Voorgaande leidt tot het oordeel dat belanghebbende (eerst in hoger beroep) geen belang meer heeft met de indiening van het rechtsmiddel.
De slotsom
5.5.
De slotsom is dat het gelijk aan belanghebbende is en het hoger beroep niet-ontvankelijk is. Aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep wordt niet toegekomen.
Proceskosten
5.6.
Aangezien in de hoger beroepsfase aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet wordt gekomen, waaronder te begrijpen de situatie dat de Ontvanger de belastingschuld niet meer rechtmatig kan invorderen, dient als hoofdregel dat de Inspecteur in de proceskosten en het griffierecht wordt veroordeeld (vgl. HR 10 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4045; HR 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:494).
5.7.
Indien en voor zover belanghebbende betoogt dat er aanleiding bestaat voor een integrale vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten van rechtsbijstand slaagt dit betoog niet. Voor het veroordelen van de Inspecteur tot vergoeding van de integrale kosten van de procedures voor het Gerecht en het Hof is alleen plaats in het geval de Inspecteur het verwijt treft dat hij een beschikking of uitspraak geeft of doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat de beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden dan wel dat de Inspecteur in verregaande mate onzorgvuldig jegens belanghebbende heeft gehandeld. Van dergelijke omstandigheden is geen sprake.
5.8.
Er zijn termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.9.
Met ingang van het jaar 2016 is in artikel 15 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) de wettelijke grondslag voor de kostenvergoeding in de beroepsfase geregeld. In artikel 15, tweede lid, van de LLB is bepaald dat bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, de regels over de kosten en de wijze van de berekeningen van de hoogte daarvan, worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Hof zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (zie ook Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand.
5.10.
Vorenbedoelde proceskosten worden op de voet van artikel 15 LBB in verbinding met het hiervoor genoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, voor de hoger beroepsfase vastgesteld op NAf 1.400 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij het Hof, met een waarde per punt van NAf 700 en een wegingsfactor van 1).
Griffierecht
5.11.
Nu het hoger beroep slaagt dient de Inspecteur aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal NAf 500 te vergoeden.

6.Beslissing

Het Hof:
- verklaart de hoger beroepen niet-ontvankelijk;
- gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 500 voor het ingestelde hoger beroep vergoedt, en
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor het hoger beroep van NAf 1.400.
Aldus gedaan door mr. drs. W.H. Bel, voorzitter, mr. M.J. Leijdekker en mr. drs. P.J.J. Vonk,
leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema-Meijers als griffier.
De beslissing is op 10 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is niet in staat de uitspraak te ondertekenen.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2 onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.