4.22.Beantwoording van de vraag of sprake is van een in het buitenland opgekomen of gehouden inkomens- of vermogensbestanddeel moet plaatsvinden aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast (zie 4.15). Dat betekent dat de stelplicht en bewijslast daarvan rust op de Inspecteur. Het Hof zal per inkomensbestanddeel en per jaar beoordelen of de Inspecteur daaraan heeft voldaan. Dit staat los van de beoordeling van de omvang van de in aanmerking genomen inkomensbestanddelen.
Het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (2002 - 2008)
4.23.1.De Inspecteur heeft voor elk van de jaren 2002 tot en met 2008 onder andere nagevorderd over een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 80.000, uitgaande van een rendementsgrondslag van € 2.000.000. Belanghebbende heeft in het beroep-/verweerschrift in hoger beroep een overzicht gegeven van het box 3 vermogen in de jaren 2002 tot en met 2013. Het daarin aangegeven vermogen schommelt tussen € 768.000 en € 1.014.000. Belanghebbende heeft geen specificatie of herkomst van het vermogen vermeld.
4.23.2.De Inspecteur heeft, onder verwijzing naar diverse stukken en verklaringen, gemotiveerd gesteld dat belanghebbende in het verleden grote bedragen heeft verdiend met de handel in suiker op Curaçao. Hij heeft daarbij onder meer verwezen naar uitlatingen van de toenmalige zakenpartner van belanghebbende, [L] , die heeft verklaard dat zij in 1998 en 1999 in Curacao met de handel in en verwerking van suiker per persoon een bedrag van 1,2 miljoen gulden per jaar verdienden. Belanghebbende heeft daarover tijdens het verhoor op 31 mei 2012 verklaard dat in die jaren aanzienlijke bedragen verdiend zijn, maar dat hij de verdiensten uit de suikerfabrieken niet in persoon genoot, maar via [Stichting C] , gevestigd in Curaçao. Belanghebbende is de enige bestuurder van [Stichting C] en hij heeft verklaard (verhoor 23 mei 2012) dat hij vrijelijk kon beschikken over de gelden van de [Stichting C] als ware het zijn eigen vermogen. Dat betekent dat [Stichting C] als een transparant lichaam moet worden aangemerkt, waarvan de inkomsten en vermogensbestanddelen rechtstreeks aan belanghebbende toegerekend moeten worden. Gelet op de hiervoor vermelde inkomsten en bij gebreke van een specificatie en nadere informatie over het vermogen acht het Hof aannemelijk dat in het buitenland een aanzienlijk vermogen door belanghebbende is aangehouden. Daarmee is de verlengde navorderingstermijn van toepassing.
Het belastbare inkomen uit werk en woning (2002-2008)
4.24.1.Voor de jaren 2002 tot en met 2008 heeft de Inspecteur bij de vaststelling van het belastbare inkomen uit werk en woning een fictief loon in aanmerking genomen. Dit fictieve loon bedraagt € 38.118 (2002 tot en met 2005) respectievelijk € 39.000 (2006 en 2007) en € 40.000 (2008). Belanghebbende heeft betwist dat fictief loon in aanmerking kan worden genomen. Het Hof oordeelt hierover als volgt.
4.24.2.In artikel 12a, lid 1, Wet op de loonbelasting 1964 is bepaald dat ten aanzien van de werknemer van een vennootschap waarin deze arbeid verricht en tevens een aanmerkelijk belang heeft tenminste een daar genoemd bedrag als genoten loon in aanmerking genomen wordt. Het Hof stelt voorop dat de Inspecteur met de door hem overgelegde stukken, meer in bijzonder de processen-verbaal van de FIOD, de resultaten van de verzoeken om rechtshulp en de diverse statuten, aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende in de onderhavige jaren aandeelhouder en in ieder geval formeel directeur is geweest van ten minste één van de vennootschappen genoemd in de brieven van 11 december 2014. Verder is aannemelijk dat belanghebbende in de jaren 2002 tot en met 2005 in zijn hoedanigheid als directeur in ieder geval werkzaamheden verricht heeft voor de vennootschappen die suiker verwerkten en verhandelden (tot en met 2003 [I NV] en daarna [Y Ltd] ). In die vennootschappen had belanghebbende een aanmerkelijk belang. Weliswaar heeft belanghebbende op 21 juni 2004 zijn 40% belang in [Y Ltd] overgedragen aan zijn broer [broer] , maar gelet op de verklaringen van verschillende personen, waaronder [H] en [broer] , is aannemelijk dat [broer] slechts een stroman was en dat belanghebbende feitelijk rechthebbende van de aandelen bleef.
4.24.3.Met betrekking tot de jaren na 2005 heeft belanghebbende gemotiveerd gesteld dat er toen geen handel in suiker meer plaatsvond en dat hij voor de andere vennootschappen evenmin werkzaamheden verrichtte of daar niet meer bij betrokken was. Hiertegenover heeft de Inspecteur niet voldoende bewijs geleverd van door belanghebbende verrichte werkzaamheden voor die vennootschappen. De verlengde navorderingstermijn is voor de jaren 2006 tot en met 2008 dan ook niet van toepassing voor zover die ziet op het fictieve loon over die jaren.
4.24.4.Omdat het loon over de jaren 2002 tot en met 2005 geacht kan worden in het buitenland te zijn opgekomen is daarvoor de verlengde navorderingstermijn van toepassing. Belanghebbende heeft daar nog tegenin gebracht dat de fictiefloonarresten (bijv. HR 5 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE8404) zich verzetten tegen een heffing over fictief loon, maar die stelling wordt door het Hof verworpen. Belanghebbende heeft wel gesteld maar tegenover de betwisting van de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat hij in de jaren 2002 tot en met 2005 in Curaçao heeft gewoond. De enkele vermelding in de Basisregistratie Personen dat hij per 8 oktober 1999 is ingeschreven in de (voormalige) Nederlandse Antillen is daarvoor onvoldoende. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende wel in Nederland heeft gewoond. Belanghebbende heeft ook niet weersproken de stelling van de Inspecteur dat hij in de onderhavige jaren in Curaçao niet (als binnenlandse en onbeperkt belastingplichtige) aan de belastingheffing is onderworpen. Daarom moet er voor de toepassing van de Belastingregeling voor het Koninkrijk van worden uitgegaan dat belanghebbende in Nederland woont. Belanghebbende heeft tijdens de vierde zitting bevestigd dat voor dat geval niet in geschil is dat de fictiefloonarresten zich niet verzetten tegen heffing door Nederland. 4.24.5.Voor meerdere hierna genoemde bestanddelen geldt dat de desbetreffende gelden op de Nederlandse bankrekening van belanghebbende zijn uitbetaald. Belanghebbende heeft zich uitgeschreven in Nederland en welbewust een rookgordijn gecreëerd om te verhullen dat hij in Nederland woonde. Belanghebbende heeft met zijn handelen ervoor gezorgd dat zijn Nederlandse bankrekening buiten het zicht van de Nederlandse fiscus bleef, door zich als buitenlandse belastingplichtige voor te doen. Gelet op doel en strekking van artikel 16, lid 4, AWR is het Hof van oordeel dat artikel 16, lid 4, AWR ook van toepassing kan zijn op betalingen uit het buitenland die op een Nederlandse bankrekening worden gestort die buiten het zicht van de Nederlandse fiscus wordt gehouden.
4.24.6.Het Hof heeft de Inspecteur gevolgd in zijn stelling dat [Stichting C] transparant is en dat belanghebbende vrijelijk kon beschikken over de gelden van de [Stichting C] als ware het zijn eigen vermogen. Belanghebbende heeft van [Stichting C] een bedrag ontvangen van € 52.328. Zonder nadere informatie, die ontbreekt, is niet zonder meer duidelijk dat een onttrekking aan het vermogen van de [Stichting C] kan worden aangemerkt als in 2002 in het buitenland opgekomen inkomen zoals bedoeld in artikel 16, lid 4, AWR, gezien de transparantie van [Stichting C] . Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat aannemelijk is dat [Stichting C] een aanzienlijk, eind jaren negentig opgebouwd en aan belanghebbende toe te rekenen, vermogen, heeft (zie 4.23.2), waaruit het bedrag van € 52.328 afkomstig kan zijn. De Inspecteur heeft geen omstandigheden gesteld op grond waarvan aannemelijk is dat dit bedrag in 2002 genoten inkomen betreft. Het bedrag van € 52.328 kan daarom niet in de heffing worden betrokken.
4.24.7.Voor dit jaar heeft de Inspecteur naast het fictieve loon een bedrag van € 1.500 onder de noemer “storting eigen bankrekening” in aanmerking genomen. De Inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit een bestanddeel betreft dat in het buitenland is opgekomen. Daarmee is de verlengde navorderingstermijn niet van toepassing en kan dit bedrag niet in de heffing worden betrokken.
4.24.8.Ook in dit jaar is een “storting eigen bankrekening” in aanmerking genomen. Ditmaal voor een bedrag van € 1.800. Evenals voor het jaar 2003 het geval is, is de Inspecteur niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat dit een bestanddeel betreft dat in het buitenland is opgekomen.
Verder is een bedrag van € 19.362, een “payment of behalf of [Y Ltd] TCI” in de heffing betrokken. [Y Ltd] is gevestigd op de Turks & Caicos Island, een LGO (landen en gebieden overzee) van het Verenigd Koninkrijk. In de vennootschap werd suiker verwerkt en verhandeld. De Inspecteur heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat sprake is van een inkomensbestanddeel dat in het buitenland is opgekomen.
4.24.9.De Inspecteur heeft voor dit jaar twee andere bestanddelen als belastbaar inkomen uit werk en woning aangemerkt. Dit betreft wederom een “storting eigen bankrekening”. Ditmaal voor een bedrag van € 3.000. Onder verwijzing naar het overwogene voor de jaren 2003 en 2004 is het Hof van oordeel dat de verlengde navorderingstermijn niet van toepassing is op dit bestanddeel.
Verder heeft de Inspecteur een bedrag van € 234.462 in aanmerking genomen dat is ontvangen van [Y Ltd] TCI. Onder verwijzing naar het overwogene voor het jaar 2004 is het Hof van oordeel dat de Inspecteur heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat sprake is van een bestanddeel dat in het buitenland is opgekomen.
4.24.10.De Inspecteur heeft voor dit jaar drie andere bestanddelen als belastbaar inkomen uit werk en woning aangemerkt: een ontvangen bedrag van [M] van € 35.000, een ontvangen bedrag van [broer] (belanghebbendes broer) van € 6.500 met de omschrijving “Terug bet Lening Stich [Stichting C] ” en een ontvangen bedrag van € 7.000 behaald met de verkoop van Swarovski-beelden. De Inspecteur heeft ten aanzien van al deze posten niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van inkomensbestanddelen en dat die in het buitenland zijn opgekomen. Uit de verklaring van de partner van belanghebbende van 27 januari 2016 volgt dat de verkoop van de Swarovski-beelden in Nederland heeft plaatsgevonden. [broer] heeft over de betaling van € 6.500 onbetwist verklaard dat die verband houdt met de terugbetaling van een lening voor de aanschaf van een auto. De betaling van [M] houdt verband met de verkoop van een Mercedes E400, waarvan door belanghebbende en [M] is verklaard dat deze transactie in Nederland heeft plaatsgevonden. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur voor alle drie deze posten niet is geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat sprake is van inkomensbestanddelen waarop de verlengde navorderingstermijn van toepassing is.
4.24.11.Voor 2007 is een bedrag van € 88.250 als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen. Dit bedrag houdt verband met de winst behaald met de aan- en verkoop van auto’s door [Stichting C] . De aan- en verkoop van deze auto’s heeft weliswaar in Nederland plaatsgevonden, maar niet op naam van belanghebbende zelf, maar op naam van [Stichting C] , gevestigd te Curaçao. De Inspecteur heeft de aan- en verkoop van de auto’s onderbouwd met stukken. Zoals het Hof in 4.23.2 heeft overwogen is [Stichting C] een transparant lichaam waarvan de inkomsten direct aan belanghebbende toegerekend dienen te worden. De Inspecteur heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat sprake is van een bestanddeel dat in het buitenland is opgekomen. Het Hof verwijst hiervoor naar het in 4.21 vermelde arrest van 16 maart 2018, waarin de Hoge Raad heeft overwogen dat inkomsten uit in Nederland verrichte activiteiten die rechtstreeks worden uitbetaald op een rekening in het buitenland geacht moeten worden in het buitenland te zijn opgekomen. Die situatie doet zich hier voor. De verlengde navorderingstermijn is van toepassing.
4.24.12.Voor dit jaar heeft de Inspecteur mede een “storting eigen bankrekening” in aanmerking genomen van, in totaal, € 6.500 en een ontvangen bedrag van [N] van, in totaal, € 7.500. Onder verwijzing naar de jaren 2003 tot en met 2005, acht het Hof de Inspecteur niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat de storting eigen bankrekening een inkomensbestanddeel vormt dat in het onderhavige jaar in het buitenland is opgekomen. De ontvangsten van [N] hebben als omschrijving “aflossing lening”. De Inspecteur heeft niet gesteld – laat staan aannemelijk gemaakt – dat het hier gaat om een bestanddeel dat in het buitenland is opgekomen.