ECLI:NL:HR:2018:1319

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 augustus 2018
Publicatiedatum
25 juli 2018
Zaaknummer
17/00879
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de verplichting van de inspecteur om stukken over te leggen in belastingzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 augustus 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de verplichting van de inspecteur om bepaalde stukken over te leggen in een belastingzaak. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 17 januari 2017 had geoordeeld dat de inspecteur niet verplicht was om taxatiedossiers en WOZ-beschikkingen over te leggen. De belanghebbende stelde dat deze stukken van belang waren voor de beoordeling van zijn belastbare inkomen uit sparen en beleggen voor het jaar 2010.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de inspecteur niet gehouden was om de taxatiedossiers en WOZ-beschikkingen over te leggen. De omstandigheid dat de belanghebbende zelf over een afschrift van een stuk beschikt, ontslaat de inspecteur niet van de verplichting om dat stuk als een op de zaak betrekking hebbend stuk over te leggen. Dit oordeel is van belang voor de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid, aangezien het de verplichtingen van de inspecteur in belastingzaken verduidelijkt.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof, en verwees de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuw onderzoek naar de hoogte van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie en werd bepaald dat hij het griffierecht aan de belanghebbende moest vergoeden. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor de inspecteur om transparant te zijn in de besluitvorming en de verplichting om relevante stukken te overleggen.

Uitspraak

17 augustus 2018
nr. 17/00879
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X], domicilie gekozen hebbende te
[Z](hierna: belanghebbende), tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 17 januari 2017, nr. 16/00695, op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 15/5799 en AWB 16/2678) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2010 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 25 september 2017 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2017:1040).

2.Beoordeling van de middelen

2.1.1.
Voor het Hof was onder meer in geschil de waarde van een aantal onroerende zaken. Die waarde was van belang voor de vaststelling van de hoogte van het door belanghebbende in het onderhavige jaar (2010) genoten belastbare inkomen uit sparen en beleggen. Met het oog op dit geschilpunt heeft belanghebbende met een beroep op artikel 8:42, lid 1, Awb verzocht om overlegging van de taxatiedossiers die ten grondslag liggen aan de taxatierapporten die de Inspecteur in het geding heeft gebracht ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde van de hiervoor genoemde onroerende zaken (hierna: de taxatiedossiers). Om dezelfde reden heeft belanghebbende verzocht om overlegging van schermprints van de WOZ-beschikkingen voor die onroerende zaken (hierna: de WOZ-beschikkingen).
2.1.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur niet is gehouden de taxatiedossiers en schermprints van de WOZ-beschikkingen over te leggen. Wat betreft de taxatiedossiers heeft het Hof daarvoor redengevend geacht dat zij de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag en bij het doen van de uitspraak op bezwaar niet ter beschikking hebben gestaan en derhalve geen rol hebben gespeeld bij zijn besluitvorming. Wat betreft de schermprints van de WOZ-beschikkingen heeft het Hof voor dat oordeel redengevend geacht dat belanghebbende als eigenaar van de panden zelf beschikt over deze WOZ-beschikkingen en derhalve zelf in staat is de door de Inspecteur gehanteerde waarden te controleren.
2.2.
Middel 1, dat zich richt tegen het hiervoor in 2.1.2 weergegeven oordeel van het Hof, slaagt.
Blijkens de uitspraak van het Hof heeft de Inspecteur in de beroepsfase de beschikking gekregen over de taxatiedossiers. Zij konden, naar belanghebbende voor het Hof gemotiveerd heeft gesteld, van belang zijn voor de beoordeling van het hiervoor in 2.1.1 genoemde geschilpunt. De taxatiedossiers behoren daarmee tot de op de zaak betrekking hebbende stukken die de Inspecteur op de voet van artikel 8:42, lid 1, Awb dient over te leggen (zie HR 4 mei 2018, nr. 16/04237, ECLI:NL:HR:2018:672, rechtsoverwegingen 3.4.1 en 3.4.2, onder ii)). Het hiervoor in 2.1.2 weergegeven oordeel van het Hof berust in zoverre op een onjuiste rechtsopvatting.
Ook wat betreft de schermprints van de WOZ-beschikkingen berust ’s Hofs oordeel op een onjuiste rechtsopvatting. De omstandigheid dat belanghebbende zelf beschikt over (een afschrift van) een stuk dat van belang kan zijn voor de besluitvorming in een zaak, brengt niet mee dat de inspecteur is ontslagen van de verplichting (een afschrift van) dat stuk als een op de zaak betrekking hebbend stuk over te leggen (vgl. HR 20 maart 2009, nr. 42232, ECLI:NL:HR:2009:BH6420, BNB 2009/132). Opmerking verdient dat de omstandigheid dat de belanghebbende zelf beschikt over (een afschrift van) dat stuk wel van belang kan zijn bij de beantwoording van de vraag welke gevolgtrekking de rechter maakt indien de inspecteur dat stuk niet overlegt.
2.3.
De middelen 3 en 4 kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.4.
Gelet op het hiervoor in 2.2 overwogene kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. Middel 2 behoeft geen behandeling. Verwijzing moet volgen voor een nieuw onderzoek naar de hoogte van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen en – in dat verband – voor een nieuwe beoordeling van het beroep van belanghebbende op artikel 8:42, lid 1, Awb.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het principale hoger beroep een vergoeding dient te worden toegekend.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent de proceskosten in het incidentele hoger beroep,
verwijst het geding naar het Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 124, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1503 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon, M.E. van Hilten, E.F. Faase en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2018.