Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 23 februari 2012, nr. 08/01177, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 mei 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De belanghebbende had in eerste instantie een naheffingsaanslag in de omzetbelasting ontvangen, welke na bezwaar door de Inspecteur werd gehandhaafd. De Rechtbank te Haarlem verklaarde het beroep ongegrond, waarna het Hof de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. De belanghebbende ging in cassatie, waarbij de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift indiende. De zaak draaide om de vraag of de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken, zoals bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), had overgelegd. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet tekort was geschoten in zijn verplichtingen, omdat hij niet beschikte over een controlerapport van een boekenonderzoek dat door een andere inspecteur was uitgevoerd. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had, omdat het niet volstond met de vaststelling dat de Inspecteur het rapport niet in bezit had. De Hoge Raad benadrukte dat alle stukken die de inspecteur ter beschikking stonden en een rol hebben gespeeld bij zijn besluitvorming, moeten worden overgelegd. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht van de belanghebbende.