2.1.1 Belanghebbende was tot 1 december 2006 werkzaam bij een private equity fonds (hierna: het fonds). Hij maakte deel uit van een team dat onderzoek deed naar de wenselijkheid van de verwerving van een groep vennootschappen waarvan [D] N.V. (hierna: de NV) de houdstervennootschap is.
2.1.2 Een dochtervennootschap van het fonds (hierna: de dochtervennootschap), waarvan het fonds alle aandelen houdt, heeft op 21 augustus 2006 alle aandelen in de NV verworven voor een bedrag van, afgerond, € 24,5 miljoen. Ten tijde van de aankoop van de aandelen in de NV was het eigen vermogen van de dochtervennootschap verdeeld in 10.000 gewone aandelen van nominaal € 10 en 112.210 preferente aandelen (8 procent cumulatief) van nominaal € 1 met op elk aandeel een gestort agio van € 99. De aandelen in de dochtervennootschap waren voor een deel gecertificeerd door tussenkomst van een administratiekantoor.
2.1.3 Belanghebbende heeft op 14 november 2006 zijn arbeidsovereenkomst met het fonds beëindigd en een nieuwe arbeidsovereenkomst gesloten met de NV, op grond waarvan hij met ingang van 1 januari 2007 bij de NV in dienst is getreden binnen het managementteam van de NV. Het sluiten van de arbeidsovereenkomst bracht mee dat belanghebbende net als andere leden van het managementteam zou gaan deelnemen in zowel het gewone als het cumulatief preferente aandelenkapitaal van de dochtervennootschap.
2.1.4 Belanghebbende heeft op 28 december 2006 Stichting Administratiekantoor [F] opgericht, welke stichting – onder meer – tot doel heeft het ten titel van certificering verkrijgen en administreren van aandelen of certificaten van aandelen in het kapitaal van de dochtervennootschap. Er zijn vervolgens 450 certificaten van aandelen in de dochtervennootschap geleverd aan die stichting en 1.210 certificaten van cumulatief preferente aandelen in de dochtervennootschap aan belanghebbende. De levering heeft plaatsgevonden tegen betaling van de nominale waarde van de aandelen, bij de certificaten van cumulatief preferente aandelen vermeerderd met het agio.
2.1.5 Ter zake van het verkrijgen van het belang in de dochtervennootschap heeft belanghebbende in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de IB/PVV) voor het jaar 2006 geen inkomen uit werk en woning vermeld. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de verwerving van de certificaten van aandelen in de dochtervennootschap tegen de nominale waarde van € 10 per certificaat geen voordeel met zich brengt.
2.1.6 De Inspecteur heeft aan belanghebbende een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2006 opgelegd en zich daarbij op het standpunt gesteld dat aan de certificaten van aandelen in de dochtervennootschap op 14 november 2006 een hogere waarde dan de nominale waarde ervan moet worden toegekend, namelijk € 2.265 per certificaat. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd. De Rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en die uitspraak en de navorderingsaanslag vernietigd.
2.2.1 De Inspecteur heeft voor het Hof opnieuw aangevoerd dat belanghebbende voor het jaar 2006 niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Daarom is volgens de Inspecteur de zogenoemde omkering van de bewijslast, als bedoeld in artikel 27e, lid 1, AWR, van toepassing. Daaruit volgt dat belanghebbende moet doen blijken dat de Inspecteur in bezwaar de certificaten op een te hoog bedrag heeft gewaardeerd. De Inspecteur meende dat belanghebbende daarin niet was geslaagd, zodat de Rechtbank het beroep ongegrond had moeten verklaren.
2.2.2 De hiervoor in 2.2.1 weergegeven stellingen van de Inspecteur heeft het Hof verworpen. Daartoe heeft het Hof overwogen dat de Rechtbank het beroep gegrond heeft verklaard en de navorderingsaanslag heeft vernietigd omdat de Inspecteur onvoldoende feiten heeft gesteld die een waardestijging van deze (certificaten van) aandelen tussen 21 augustus 2006 en 14 november 2006 aannemelijk maken. Vanwege dit oordeel van de Rechtbank heeft het Hof geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat belanghebbende wist of zich ervan bewust moest zijn dat, door ter zake van de verwerving van de certificaten van de aandelen tegen het nominale bedrag van € 10 per certificaat niet een voordeel tot zijn belastbare inkomen uit werk en woning te rekenen, een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven. Weliswaar sluit het oordeel van de Rechtbank volgens het Hof niet uit dat er wel degelijk voordeel was, maar het Hof heeft in het oordeel van de Rechtbank ook gelezen het oordeel dat belanghebbende, toen hij aangifte deed, een pleitbaar standpunt innam. Belanghebbende kon en mocht volgens het Hof menen dat de certificaten van de aandelen geen hogere waarde dan de nominale waarde hadden en dus ook dat hij niet reeds bij de verwerving van die certificaten een voordeel genoot.
2.2.3 Met toepassing van de normale bewijsregels heeft het Hof vervolgens geoordeeld dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de certificaten van aandelen in de dochtervennootschap op 14 november 2006 ten minste € 260 per certificaat bedroeg.