ECLI:NL:HR:2007:BA0721
Hoge Raad
- Cassatie
- P.J. van Amersfoort
- P. Lourens
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Weigering van stukken ter zitting in belastingzaak en de gevolgen voor de procesgang
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 november 2005, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting en een boetebeschikking. De belanghebbende had voor het jaar 1999 een aanslag opgelegd gekregen naar een belastbaar inkomen van ƒ 375.000, met een boete van ƒ 1250 wegens niet-tijdige aangifte. Na bezwaar van de belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag verminderd, maar de boete gehandhaafd. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof, dat de aanslag verder heeft verminderd en de boete verlaagd. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.
De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, en de belanghebbende heeft de zaak nader toegelicht. Een belangrijk punt in deze zaak is de weigering van het Hof om stukken van de belanghebbende ter zitting in ontvangst te nemen, wat door de belanghebbende als ontoereikend werd betoogd. Het proces-verbaal van de zitting vermeldt dat de voorzitter het bezwaar van de Inspecteur honoreerde op basis van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Hoge Raad heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten. De zaak is verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet voldoende heeft afgewogen of de belanghebbende de gelegenheid moest krijgen om bewijsstukken ter zitting over te leggen, wat in strijd is met een goede procesorde. De overige middelen behoeven geen behandeling, en de Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.