Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 25 februari 2020 in de zaak tussen
maatschap [naam 1] , te [plaats 1] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
25 september 2019. De enkelvoudige kamer heeft het onderzoek heropend en bepaald dat het onderzoek zal worden voortgezet door een meervoudige kamer.
Overwegingen
10 december 2014 heeft de provincie bericht geen bedenkingen te hebben tegen het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning. Bij besluit van 29 december 2014 hebben de burgemeester en wethouders van [plaats 2] aan appellante de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Op 12 mei 2014 heeft appellante op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer melding gedaan van de verandering van de inrichting. De melkveetak en de jongveetak wordt uitgebreid, waartoe een nieuwe stal wordt gebouwd.
21 augustus 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:414 en 417-421) volgt dat verweerder een afweging van het individuele geval moet maken en daarbij alle omstandigheden moet betrekken. Appellante is door het fosfaatrechtenstelsel geconfronteerd met een combinatie van latente stalruimte en financiële verplichtingen. De mate waarin deze factoren appellante treffen onderscheidt zich van de gemiddelde melkveehouder. Verweerder is in het bestreden besluit ten onrechte niet ingegaan op de mate waarin appellante financieel wordt getroffen en welke gevolgen dit heeft voor de continuïteit van haar bedrijfsvoering. In een brief van
25 september 2018 en op haar website heeft verweerder melkveehouders bericht over welke informatie hij noodzakelijk acht om te kunnen beoordelen of van een individuele en buitensporige last sprake is en op welke wijze deze informatie moet worden aangeboden. Appellante heeft daaruit begrepen dat zij met een rapport van de bank en een accountantsverklaring moet aantonen dat de continuïteit van het hele bedrijf in gevaar is, dat er daarnaast bijzondere omstandigheden moeten zijn waarmee andere melkveehouders niet te maken hadden en dat uit het rapport van de bank en de accountantsverklaring moet blijken dat de last het directe gevolg is van het fosfaatrechtenstelsel.
“Algemeen
(…)
Rapport van de bank
Accountantsverklaring
Aanvullende bewijsstukken
Vraag 59
(…)
De groep Innovatief uit de Knel heeft zich ingespannen voor ondernemers met onomkeerbare investeringsverplichtingen die als gevolg van het fosfaatrechtenstelsel in de problemen komen. (…)
(…)
Antwoord
(…) De Commissie geeft een sterke onderbouwing (…) dat het niet mogelijk is om de categorie ondernemers met onomkeerbare financiële verplichtingen zodanig af te bakenen dat wordt voorkomen dat de knelgevallenvoorziening disproportioneel uitpakt voor niet-grondgebonden ondernemers, gegeven de extra korting die hen treft. (…)”
23 juli 2019, hiervoor aangehaald, onder 6.3).
29 november 1991, Pine Valley Developments Ltd and Others v. Ireland, no. 12742/87, § 59, 13 november 2008, Frijns v. The Netherlands, no. 11838/06, 4 maart 2014, Microintelect OOD v. Bulgaria, no. 34129/03, § 43 en 7 juni 2018, O’Sullivan McCarthy Mussel Development Ltd v. Ireland, no. 44460/16, § 117). Het College hanteert als uitgangspunt dat de individuele melkveehouder zelf de gevolgen van die risico’s draagt; de vruchten plukt hij zelf, maar daar staat tegenover dat hij de nadelige gevolgen van die beslissingen, ongeacht de concrete bedrijfseconomische effecten, niet kan afwentelen op het collectief. Niet ieder vermogensverlies als gevolg van het fosfaatrechtenstelsel vormt immers een individuele en buitensporige last. Dit uitgangspunt wordt alleen bij uitzondering verlaten. Daarvoor moet dan wel de genomen beslissing in de gegeven omstandigheden - wat betreft het tijdstip waarop de beslissing is genomen, de omstandigheden waaronder de beslissing is genomen, de mate waarin is geïnvesteerd en de reden waarom is geïnvesteerd - navolgbaar zijn, mede bezien in het licht van de afschaffing van het melkquotum en de maatregelen die in verband met die afschaffing te verwachten waren waarover het College in zijn uitspraak van 23 juli 2019 (hiervoor aangehaald, onder 6.7.5.4) heeft geoordeeld. Bovendien moeten er goede redenen zijn om aan te nemen dat de last buitensporig is en aldus geen evenwicht bestaat tussen de belangen die zijn gediend met het fosfaatrechtenstelsel (de bescherming van het milieu en de volksgezondheid en het voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Nitraatrichtlijn) en de belangen van de melkveehouder.
15 oktober 2019, ECLI:NL:CBB:2019:505).
6 augustus 2019, ECLI:NL:CBB:2019:330, onder 5.3 en 17 september 2019, ECLI:NL:CBB:2019:435, onder 5.5). Dat geldt ook wanneer dat voor de melkveehouder aanzienlijke financiële consequenties heeft (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
10 september 2019, ECLI:NL:CBB:2019:413, onder 4.3.1).
9 januari 2019, ECLI:NL:CBB:2019:3, onder 5.5, 23 juli 2019, ECLI:NL:CBB:2019:291, onder 6.8.3.3, 26 november 2019, ECLI:NL:CBB:2019:729, onder 6.5, en 7 januari 2020, ECLI:NL:CBB: 2020:9, onder 6.3).
€ 1.312,50 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de nadere zitting, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).