In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkveehouderij en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de vaststelling van fosfaatrechten. De appellante, een melkveehouderij, was gedwongen haar bedrijf te verplaatsen vanwege de ontwikkeling van een Natura 2000-gebied. De minister had het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op 3.343 kilogram, maar appellante stelde dat dit recht verhoogd moest worden op basis van artikel 72a van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, omdat zij op 2 juli 2015 tijdelijk minder melkvee hield. Het College oordeelde dat de gedwongen verplaatsing niet had geleid tot een tijdelijke vermindering van het aantal melkvee, en dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor verhoging van het fosfaatrecht. Het College verwierp ook het beroep van appellante op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, omdat de financiële last die appellante ondervond niet als een buitensporige last werd beschouwd. De uitspraak benadrukt dat de risico's van de keuze om de uitbreidingsplannen niet bij te stellen voor rekening van appellante komen. Het College verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de minister in de proceskosten van appellante.