Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2019 in de zaak tussen
vennootschap onder firma [naam] , te [plaats] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
-en kalfkoeien (categorie 100), 49 stuks jongvee jonger dan één jaar (categorie 101) en
49 stuks jongvee van één jaar en ouder (categorie 102). Daartoe is voor stal B de ligboxenstal uitgebreid.
(NB-vergunning). Om de NB-vergunning te verkrijgen heeft appellante op 6 december 2012 en 13 december 2013 ammoniakproductieruimte aangekocht. Op 31 juli 2015 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel de NB-vergunning gewijzigd. De reeds op 13 september 2014 vergunde dieraantallen blijven gelijk, maar de 40 stuks jongvee zullen voortaan gehouden worden in stal E en de 57 stuks jongvee in de nieuwbouw bij stal B. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] heeft op
21 september 2015 aan appellante een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van de ligboxenstal.
109 melk
-en kalfkoeien, 33 stuks jongvee jonger dan één jaar en 30 stuks jongvee van één jaar en ouder. Verweerder is voor de berekening van het fosfaatrecht van die dieraantallen uitgegaan. Het bedrijf van appellante is niet grondgebonden. Verweerder heeft het fosfaatrecht van appellante daarom verminderd met de generieke korting.
2 juli 2015. Appellante heeft er desondanks voor gekozen de uitbreidingsplannen door te zetten. Uit de uitspraak van het College van 9 januari 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:7) volgt dat in een dergelijk geval waarin wordt vooruitgelopen op het verkrijgen van een of meer vergunningen, in beginsel geen ruimte is om aan te nemen dat sprake is van een individuele en buitensporige last.