In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 7 januari 2020, zaaknummer 18/2059, staat de toepassing van de knelgevallenregeling in het fosfaatrechtenstelsel centraal. Appellant, een melkveehouder, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin het fosfaatrecht voor zijn bedrijf was vastgesteld. Appellant betoogde dat hij door persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn eigen ziekte en de ziekte van zijn dochter, minder dieren hield dan hij had gewild, en dat het fosfaatrechtenstelsel voor hem een individuele en buitensporige last vormde. Het College oordeelt dat verweerder de knelgevallenregeling correct heeft toegepast en dat appellant niet heeft aangetoond dat het fosfaatrechtenstelsel een buitensporige last op hem legt. Het College wijst erop dat de financiële gevolgen van het fosfaatrechtenstelsel voor iedere melkveehouder gelden en dat appellant geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die zijn situatie onderscheiden van andere melkveehouders. Het College vernietigt het bestreden besluit voor zover het geen vergoeding voor de kosten in bezwaar toekent, maar bevestigt de overige onderdelen van het besluit. De proceskosten in beroep en bezwaar worden vastgesteld op € 2.934,55.