II. Bewezenverklaring en bewijsmotivering
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. subsidiair
hij op 1 mei 2020 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam in een portiekwoning (gelegen aan de [a-straat 1] ) een hoeveelheid explosieve stoffen, te weten ammoniumnitraat en TATP en (een) overige explosieve stof(fen) in voornoemde woning heeft bewaard ten gevolge waarvan het aan zijn en/of zijn mededader(s) schuld te wijten is geweest, dat er een ontploffing teweeg is gebracht in voornoemde portiekwoning, terwijl daardoor gemeen gevaar voor aangrenzende woningen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in die aangrenzende woningen bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen ontstond;
2.
hij omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot 2 mei 2020 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing in een geldautomaat, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, opzettelijk:
- een hoeveelheid explosieve stoffen, te weten ammoniumnitraat en TATP en- een hoeveelheid grondstoffen voor het maken van TATP, te weten waterstofperoxide en aceton en zwavelzuur en zoutzuur en
- daarbij een aantal metalen platen (zogeheten pizzaschuiven) en een hoeveelheid vuurwerk, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad;
3.
hij in de periode van 1 maart 2020 tot 2 mei 2020 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad (niet zijnde explosieven voor civiel gebruik waarvoor erkenning is verleend overeenkomstig de Wet explosieven voor civiel gebruik), te weten ongeveer 400 gram TATP”
5. Het hof heeft de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit op een zogenaamde promis-wijze als volgt gemotiveerd:
“Inleiding
Op 1 mei 2020 omstreeks 19:34 uur vond er een ontploffing plaats in een portiekwoning aan de [a-straat 1] in de woonwijk [A] in [plaats] (hierna: de woning).
Verdachte was op dat moment de bewoner van deze woning, Hij was op het moment van de ontploffing samen met zijn vriendin, medeverdachte [medeverdachte 1] , in de woning aanwezig. Bij doorzoekingen in de woning door de politie zijn Onder andere de explosieve stoffen triacetontriperoxide (hierna: TATP) en ammoniumnitraat gevonden. Naar aanleiding van het politieonderzoek is verdachte - kort gezegd - verdacht van betrokkenheid bij het (samen met anderen) (opzettelijk dan wel aan zijn schuld te wijten) teweeg brengen van een ontploffing (feit 1), het voorbereiden van een plofkraak (feit 2) en het voorhanden hebben van TATP en ammoniumnitraat (feit 3).
Evenals de rechtbank zal het hof, naast de hieronder opgenomen algemene overwegingen met betrekking tot medeplegen van de tenlastegelegde feiten, gelet op het verloop van het (politie)onderzoek achtereenvolgens de feiten 2, 3 en 1 bespreken.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
In de woning van verdachte aan de [a-straat 1] zijn ammoniumnitraat, TATP, benodigde grondstoffen voor het maken van TATP, twee pizzaschuiven en een hoeveelheid vuurwerk aangetroffen. Daarnaast is een groot aantal goederen aangetroffen die nodig zijn voor de vervaardiging van TATP.
Als algemeen uitgangspunt heeft te gelden dat een bewoner op de hoogte is van hetgeen er in zijn woning gebeurt. Uit het dossier blijkt dat verdachte in de ten laste gelegde periode verbleef en sliep in zijn woning. Vanwege met name de uitbraak van COVID-19 zat hij tijdelijk in de WW, waardoor verdachte ook overdag regelmatig thuis was.
Uit het dossier komt naar voren dat in de woning van verdachte TATP is geproduceerd. Reeds gelet op het feit dat dit een proces is dat de nodige tijd, ruimte en aandacht kost - onder andere doordat de temperatuur constant in de gaten gehouden moet worden, het zuur langzaam toegevoegd moet worden en de explosieven moeten drogen - acht het hof de verklaring van verdachte dat hij van dit hele proces in zijn eigen woning niets heeft gemerkt ongeloofwaardig.
Het hof stelt verder vast dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] intensief contact met elkaar hadden in de ten laste gelegde periode. Zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij goed bevriend met elkaar waren en dat zij elkaar dagelijks zagen en/of spraken in de ten laste gelegde periode. Uit het dossier komt naar voren dat medeverdachte [medeverdachte 2] een sleutel had van de woning van verdachte aan de [a-straat 1] . [medeverdachte 2] heeft zelf verklaard dat hij in ieder geval eens in de paar dagen in de woning aan de [a-straat 1] kwam. Uit telefoongegevens van medeverdachte [medeverdachte 2] in de periode van 4 februari tot en met 2 mei 2020 blijkt dat [medeverdachte 2] 460 keer telefonisch contact heeft gehad met verdachte, hetgeen bevestigt dat zij in die periode veel contact met elkaar hadden.
In een chatgesprek tussen [naam 1] en [naam 2] (waarvan medeverdachte [medeverdachte 2] heeft aangegeven dat hij dit was), waarin over verschillende samenstellingen van de explosieve stoffen ANNM (het hof begrijpt: ammoniumnitraat) en TATP wordt gesproken, wordt medeverdachte [medeverdachte 2] aangesproken met ‘jullie’. Uit een chatgesprek op Facebook tussen medeverdachte [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] , waarin [medeverdachte 2] aan hem vraagt of hij een plaat kan lassen, spreekt [medeverdachte 2] over ‘we’ en zegt hij: ‘ik ga even overleggen’.
Het hof acht ook van belang dat uit de verklaring van getuige [getuige] naar voren komt dat hij in maart of april 2020 door medeverdachte [medeverdachte 2] werd benaderd met de vraag of hij iemand kende die kon lassen. [getuige] heeft toen zijn oom, [betrokkene 2] , gevraagd. [getuige] heeft voorts verklaard dat hij verdachte met [betrokkene 2] in contact heeft gebracht, waarna verdachte de kosten voor het lassen met [betrokkene 2] heeft besproken. De eerste keer dat er werd gelast, was [getuige] bij zijn oom en waren verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] ook aanwezig. Verdachte was toen met [betrokkene 2] in de garage, terwijl [medeverdachte 2] en [getuige] buiten een sigaret rookten, aldus de verklaring van [getuige] .
Uit het dossier blijkt voorts dat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 2] uitvoeringshandelingen hebben verricht met betrekking tot het verwerven en voorhanden hebben van de onder 2 ten laste gelegde stoffen en voorwerpen. [betrokkene 3] heeft op naam van [B] B.V. op verzoek van verdachte een aantal keren waterstofperoxide besteld voor verdachte bij de website Werken met Merken. De vier door [betrokkene 3] bestelde jerrycans, inhoudende elk 20 liter waterstofperoxide 35%, zijn aangetroffen in de auto van verdachte. Ook [medeverdachte 2] heeft bestellingen gedaan bij deze website. Op 30 maart 2020 heeft hij een fles waterstofperoxide 12% van 1 liter besteld en op 16 april 2020 een jerrycan van 5 liter aceton. Beide bestellingen zijn geleverd op het adres [b-straat 1] in [plaats] , destijds het feitelijke woonadres van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zowel de door hem bestelde waterstofperoxide als de aceton naar (de woning van) verdachte is gegaan. De door [medeverdachte 2] bestelde jerrycan van 5 liter aceton is ook aangetroffen in de woning van verdachte, waarbij de naam en het adres op het etiket corresponderen met de bestelgegevens. Uit deze jerrycan was 1 liter gebruikt.
Voorts blijkt uit het dossier dat de vriendin van verdachte, [medeverdachte 1] , op meerdere momenten in de periode van 1 maart tot 2 mei 2020 - op verzoek van verdachte - voorwerpen en/of stoffen heeft aangeschaft die benodigd waren voor het produceren van TATP.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en dat de rol van verdachte ten aanzien van alle drie ten laste gelegde feiten van voldoende gewicht is geweest om hem aan te merken als medepleger. Gelet op het voorgaande acht het hof de verklaring van verdachte, kort gezegd inhoudende dat medeverdachte [medeverdachte 2] - alleen en buiten verdachte om - de tenlastegelegde gedragingen in verdachtes woning heeft gepleegd ongeloofwaardig.
Het hof verenigt zich met onderstaande overwegingen van de rechtbank en neemt deze over.
De rechtbank stelt vast dat op 1 mei 2020 een ontploffing heeft plaatsgevonden in de portiekwoning aan de [a-straat 1] . Om 19:34 uur is de eerste 112-melding gedaan van een woningexplosie aan de [a-straat] , waarin wordt vermeld dat de gehele pui eruit ligt. Meerdere omwonenden hebben een luide knal gehoord.
Zowel de NFI-deskundige J Dalmolen als de verbalisanten, verbonden aan het Nationaal Bom Data Centrum, hebben geen conclusies getrokken met betrekking tot de exacte oorzaak van de ontploffing. Wel hebben zij gerapporteerd over de vraag of sprake is van een gasexplosie dan wel een explosie van een explosieve stof.
De NFI-deskundige heeft op basis van foto’s en een schouw het volgende schadebeeld weergegeven. Aan de portiekzijde van het appartement zijn de ruiten gesneuveld en is een deel van de gevel door de ontploffing weggeblazen. De niet-dragende muur van de achterwand van de woonkamer/keuken is ontzet richting de achterliggende doucheruimte. Aan de andere tegenoverliggende zijde van het appartement is de gevel in de gehele breedte van de woonkamer/keuken weggeblazen door de ontploffing. Een niet-dragende muur tussen het woonkamergedeelte en de slaapkamer is ontzet in de richting van de slaapkamer. Aan de zijde van het beukenblad waar aansluitend oorspronkelijk het gasfornuis met ingebouwde oven heeft gestaan, is in het RVS van het keukenblad een gat geslagen waarvan de onregelmatig gevormde randen van boven naar beneden steken, De zijkant van het onderliggende keukenkast ontbrak. Ook aan het gasfornuis is schade te zien van bovenaf naar onderen; het metaal van het gasfornuis lijkt als het ware van bovenaf naar elkaar gedrukt.
De NFI-deskundige heeft de volgende twee hypothesen getoetst:
Hypothese 1: De ontploffing is uitsluitend veroorzaakt door een explosieve stof.
Hypothese 2: De ontploffing is uitsluitend veroorzaakt door een gasexplosie van het gas uit de gaspitten van het fornuis (en niet door een explosieve stof).
Op basis van het schadebeeld aan het appartement, het RVS keukenblad en het fornuis, verwerpt de deskundige hypothese 2. Daarnaast heeft hij gesteld dat een explosieve verbranding van een pyrotechnische stof/mengsel niet hetzelfde schadebeeld geeft.
Door verbalisanten van het Nationaal Bom Data Centrum wordt een gasexplosie ook uitgesloten. Zij merken hier het volgende over op.
De foto's tonen een PD die niet duidt op een gasexplosie. Een gasexplosie heeft namelijk geen brisante uitwerking en veroorzaakt geen kraters. De schade richt zich op één specifiek punt en oogt symmetrisch. Bij een gasexplosie ziet hel schadebeeld er anders uit. De krater in het aanrecht duidt op typische schade die veroorzaakt wordt door een neerwaartse kracht of druk.
De schade aan het metaal van het fornuis lijkt naast de 'krater' in het aanrecht te zitten. Ook deze schade komt niet overeen met een gasexplosie. Daarnaast lijkt er rook te zien op de linker bovenzijde van het kooktoestel In combinatie met de geconcentreerde schade kan een gasexplosie worden uitgesloten. De druk lijkt gekanaliseerd te zijn via het kooktoestel naar de achterzijde van de muur richting de onderkant van de rechterhoek van de muur, waardoor een kleine zijmuur aan de rechterzijde compleet .is afgebroken. Een belangrijk detail is dat er alleen lichte druk lijkt te zijn uitgeoefend op de keramische tegels op de wand bij de krater in het aanrecht. Er is op deze foto geen secundaire fragmentatie of gefocuste druk of inslag op de tegels te zien. Dit kan erop duiden dat de druk alleen naar beneden is uitgeoefend. Dit wijst op een explosie door explosieve stoffen en niet op een gasexplosie.
De rechtbank neemt de conclusies van de NFI-deskundige en het Nationaal Bom Data Centrum over en gaat ervan uit dat sprake is geweest van een ontploffing van een explosieve stof. Uit de hiervoor aangehaalde rapporten volgt niet welke explosieve stof is ontploft. In de woning is ammoniumnitraat en TATP aangetroffen. Gelet op de kenmerken van ammoniumnitraat, dat volgens de NFI-deskundige een relatiefongevoelige springstof betreft dat niet zomaar tot ontploffing komt, is het niet aannemelijk dat deze stof tot ontploffing is gebracht. De rechtbank acht wel aannemelijk dat de stof TATP is ontploft. De rechtbank heeft hiervoor reeds vastgesteld dat het niet anders kan dan dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] in de weken voor de ontploffing TATP hebben vervaardigd in de woning. In de woning was een hoeveelheid TATP aanwezig in een opbergdoos in de slaapkamer en er lag een hoeveelheid TATP te drogen onder het bed in de slaapkamer. Daarnaast waren er grote hoeveelheden grondstoffen voor het produceren van TATP in de woning aanwezig, die zich onder andere in de keukenruimte bevonden. Het is dus zeker niet ondenkbaar dat er een hoeveelheid TATP op of nabij het, aanrecht lag. In het informatieblad TATP van het NFI is TATP omschreven als een primaire springstof die zeer gemakkelijk tot ontsteking kan worden gebracht, bijvoorbeeld door middel van warmte, een vonk, wrijving of slag. Er hoeft dan geen speciale ontsteker te worden toegepast. Bij het ontploffen van springstof ontstaan een schokgolf hitte en brisantie. Gelet op deze eigenschappen van TATP en op de schade in de woning, is het dus mogelijk dat de TATP tot ontsteking is gekomen, terwijl verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] zich op enige afstand van de TATP in de woning bevonden en zij geen actieve handeling met betrekking tot deze stof hebben verricht. De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat de explosieve stof TATP tot ontploffing is gekomen. Uit het dossier en hetgeen doofde verdediging is aangevoerd is de rechtbank van geen andere mogelijke oorzaak van de explosie gebleken.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
Het hof sluit ten eerste uit dat verdachte de bedoeling heeft gehad om de zelf vervaardigde TATP te laten ontploffen in zijn eigen woning, aan de [a-straat 1] , mede gelet op het kennelijke doel van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] om de TATP te gebruiken voor (een) plofkra(a)k(en). Het hof dient daarom de vraag te beantwoorden of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het teweegbrengen van de ontploffing.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals in dit geval het teweeg brengen van een ontploffing - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Anders dan de rechtbank komt het hof niet tot het oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet met betrekking tot het teweeg brengen van de ontploffing. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Ten aanzien van het eerste aspect, zijnde de aanmerkelijke kans op de ontploffing, blijkt uit deskundigenrapporten die zich in het dossier bevinden dat de in de woning van verdachte aanwezige TATP een zeer instabiele stof betreft. Het hof zou op basis van het dossier daarom kunnen aannemen dat de kans op een ontploffing aanmerkelijk is geweest. Op basis van de hiervoor uitgewerkte bewijsmiddelen stelt het hof vast dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] op verschillende manieren informatie, hebben gekregen over het (illegale) productieproces van TATP. Naar het oordeel van het hof volgt daaruit echter niet dat zij ook hebben geweten of zich ervan bewust waren hoe instabiel het eindproduct was. Daarnaast zijn er in dit geval contra-indicaties voor het aannemen van een dergelijke wetenschap of bewustheid: de TATP werd in de eigen woning van verdachte - nota bene in de slaapkamer en onder het bed - bewaard, zonder dat verdachte en medeverdachte ook maar enige veiligheidsmaatregel met het oog op die opslag hadden genomen.
Gelet op het voorgaande heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Aan verdachte is subsidiair overtreding van artikel 158 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) tenlastegelegd: het culpoos (door schuld) veroorzaken van (in deze zaak) een ontploffing. Artikel 158 Sr stelt het gevaarzettend gedrag strafbaar. Voorts moet sprake zijn van (een van) de volgende gevolgen: gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Dit gevolg hoeft zich niet daadwerkelijk te hebben verwezenlijkt, maar moet wel te vrezen zijn geweest.
Voor het aannemen van schuld als delictsbestanddeel van artikel 158 Sr moet het gaan om een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De dader moest anders handelen (verwijtbaarheid) en kon ook anders handelen (vermijdbaarheid). De beoordeling hiervan wordt bepaald door de manier waarop de schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De aard en ernst van de gevolgen moeten buiten beschouwing worden gelaten bij de beoordeling van de schuld. Tot slot moet vaststaan dat er een oorzakelijk verband (causaliteit) bestaat tussen de gemaakte fout(en) en het gevaar, waarbij de redelijke toerekening een rol speelt.
Het hof overweegt als volgt
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] waren ervan op de hoogte dat de door hen in het huis van verdachte bewaarde producten explosieve stoffen waren. Ze waren allebei echter niet kundig of onderlegd op het terrein van explosieve stoffen. Reeds daarom hadden zij de uiterste voorzichtigheid moeten betrachten. Desondanks hebben zij geen veiligheidsmaatregelen getroffen en hebben zij niets gedaan om de in de aard van explosieve stoffen besloten liggende risico’s bij de (productie en) opslag te verlagen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] hebben, zo blijkt uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen, het recept voor de TATP via chats op internet en/of op handgeschreven briefjes, in elk geval via een ongecontroleerd - en bij de huidige stand van het dossier naar het zich laat aanzien illegaal - circuit verkregen. Voorts hebben zij de spullen open en bloot bewaard in de woning van verdachte die onderdeel uit maakte van een wooncomplex dat ten tijde van de ontploffing in gebruik was bij medebewoners. Meerdere bewoners waren ook daadwerkelijk thuis toen de ontploffing plaatsvond. Onder deze omstandigheden is het bewaren van TATP in deze woning als verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig aan te merken.
Om in rechte te kunnen vaststellen dat als gevolg van de ontploffing levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of gemeen gevaar voor goederen is ontstaan, is vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dat gevaar inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het gevaar ten tijde van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
Het hof verenigt zich met onderstaande overwegingen van de rechtbank en neemt deze over.
Zoals ook al is gebleken uit het schadebeeld dat is waargenomen door de NFI-deskundige, is de woning aan de [a-straat 1] ernstig beschadigd door de ontploffing. Zo was een deel van de voorgevel (aan de zijde van de galerij) en de volledige achtergevel naar buiten geslagen en waren de binnenwanden ontzet. De bouwinspecteur van de gemeente [plaats] heeft op 1 mei 2020 voorts geconstateerd dat de vier woningen boven en onder de woning op nummer 34 niet meer bewoonbaar waren. Dit heeft hij geconcludeerd op basis van de binnenwanden van deze woningen. De binnenwanden waren allemaal dusdanig gescheurd, dat niet gegarandeerd kon worden dat ze overeind zouden blijven staan.
De rechtbank is van oordeel dat er door de ontploffing gemeen gevaar voor de aangrenzende woningen te duchten was. Door TATP, een stof die gemakkelijk tot ontploffing komt, te bewaren in een woning in een flatgebouw, was de schade aan de omliggende woningen voorzienbaar. Dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt, nu aan de wanden van andere woningen aanzienlijke schade is toegebracht waardoor de woningen onbewoonbaar zijn verklaard.
De rechtbank is verder van oordeel dat door de ontploffing levensgevaar voor anderen te duchten is geweest.
Wat betreft de gevaarzetting voor personen overweegt de rechtbank dat verdachte de zeer explosieve stof TATP in grote(re) hoeveelheden heeft bewaard in een woning. Deze woning maakt deel uit van een appartementencomplex, midden in een woonwijk. De TATP is geëxplodeerd in de woning, waardoor Onder andere (delen van) de gevel naar buiten is/zijn geblazen en muren zijn ontzet. Personen die zich dicht bij deze explosies bevinden kunnen daardoor ernstig letsel oplopen met mogelijk fatale gevolgen. Door het naar beneden vallen van de gevel liepen ook personen buiten het appartementencomplex gevaar.
Daarnaast is uit het dossier gebleken dat op het moment van de ontploffing veel omwonenden thuis waren. Zo waren bijvoorbeeld de buren van de naastgelegen woning op nummer 32 beiden thuis. De mogelijkheid bestond dat zich personen op de galerij van de woning bevonden op het moment dat de TATP tot ontploffing zou komen. De rechtbank is van oordeel dat het onder deze omstandigheden voor verdachte, zoals voor ieder redelijk deukend mens, redelijkerwijs voorzienbaar was dat door de door hem opzettelijk veroorzaakte ontploffing levensgevaar voor [medeverdachte 1] en/of een ander of anderen te duchten was.
Het hof is op grond van het voorgaande, ondersteund door de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen, van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het aan de schuld van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] te Wijten is dat een ontploffing heeft plaatsgehad in de woning van verdachte, terwijl er daardoor gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen is ontstaan.”