ECLI:NL:HR:2010:BN1700

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03347
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over opzettelijke ontploffing met gevaar voor zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 oktober 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing in een appartementencomplex in Venlo op 27 december 2005, waarbij gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. De verdachte had een vuurwerkbom tot ontploffing gebracht in de algemene toegangshal van het complex, wat leidde tot schade aan de toegangsdeur en ruiten van het gebouw. De advocaat van de verdachte had betoogd dat er geen bewijs was dat er op het moment van de ontploffing personen in de nabijheid waren, en dat het gevaar voor zwaar lichamelijk letsel daarom niet voorzienbaar was.

De Hoge Raad oordeelde dat voor de bewezenverklaring van het misdrijf, zoals omschreven in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht, vereist is dat het gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten tijde van de ontploffing voorzienbaar was. De Hoge Raad concludeerde dat de gebezigde bewijsmiddelen niet voldoende aantoonden dat er daadwerkelijk personen in de directe omgeving van de ontploffing aanwezig waren. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. De Hoge Raad vernietigde het bestreden arrest en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de voorzienbaarheid van gevaar in strafzaken die betrekking hebben op opzettelijke ontploffingen. De Hoge Raad bevestigde dat het opzet van de verdachte gericht moet zijn op het teweegbrengen van de ontploffing, maar dat het gevaar voor anderen niet noodzakelijkerwijs onderdeel moet zijn van dat opzet. De uitspraak heeft implicaties voor de beoordeling van bewijs in soortgelijke strafzaken.

Uitspraak

5 oktober 2010
Strafkamer
nr. 08/03347
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 juli 2008, nummer 20/001981-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat van de ontploffing gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 27 december 2005 in de gemeente Venlo opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in een algemene toegangshal van een appartementencomplex gelegen aan de [a-straat 1 t/m 12] door een lont van een vuurwerkbom aan te steken ten gevolge waarvan die vuurwerkbom tot ontploffing is gekomen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een toegangsdeur van de hal van dat appartementencomplex en ruiten van dat appartementencomplex en muren van die toegangshal van dat appartementencomplex en bij die toegangshal gelegen woningen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners en bezoekers van dat appartementencomplex en voorbijgangers van dat appartementencomplex, te duchten was."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 27 december 2005, omstreeks 15.45 uur reed ik als bestuurder van mijn privé auto over de Karbindersstraat te Venlo. Gekomen ter hoogte van de kruising van de Karbindersstraat met de [a-straat] te Venlo, hoorde ik een luide knal. Op de hoek met de [a-straat], zag ik dat er een enorme rookwolk bij de centrale ingang van het appartementencomplex hing. Tevens zag ik dat de gehele toegangsdeur (het hof begrijpt: van dat appartementencomplex) vernield was. Ik zag dat een personenauto, kleur blauw, merk Volkswagen, uit deze straat kwam gereden en dat in deze auto twee personen zaten. Ik ben achter de blauwe Golf aangereden. Het kenteken van deze personenauto is [AA-00-BB]."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik ben bij de woningstichting Venlo-Blerick werkzaam als hoofd afdeling woondiensten en als zodanig bevoegd om aangifte te doen.
Hedenmorgen 28 december 2005 omstreeks 9.00 uur werd ik door een collega van u gebeld met de mededeling dat gisteren, 27 december 2005, in een complex aan de Wolweversstraat te Venlo schade was aangericht. Iemand had een vuurwerkbom tot ontploffing gebracht in een algemene toegangshal van bedoeld complex. Dit betreft het complex [a-straat 1 t/m 12] te Venlo.
Personeel van de woningstichting Venlo-Blerick heeft de schade bekeken en het volgende geconstateerd:
- de toegangsdeur van de algemene hal was deels beschadigd;
- meerdere ruiten waren vernield;
- muren waren bedekt met roet, deze dienen opnieuw geschilderd te worden.
Aan beide zijden van deze toegangshal zijn woningen gevestigd. Zodoende kon, door de vuurwerkbom die tot ontploffing is gekomen, gevaar ontstaan voor deze bewoners. Dat er sprake was van gemeen gevaar voor goederen spreekt voor zich.
Alle vernielde goederen zijn eigendom van Venlo-Blerick."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op 27 december 2005 werd door ons een nader onderzoek ingesteld in het appartementencomplex, gevestigd aan de [a-straat 1 t/m 12] te Venlo.
Ter plaatse zagen wij het volgende:
- ruit toegangsdeur geheel verbogen/vernield;
- ruit boven toegangsdeur geheel weggeslagen/versplinterd;
- ruit, gesitueerd boven meldtableau, geheel verbogen/gebarsten;
- in de hal lagen diverse kartonnen restjes van de vermoedelijke vuurwerkbom;
- op het trottoir van de Wolweversstraat, een openbare weg, lagen over de gehele breedte stukken en stukjes glas.
De plaats delict is gelegen in de onmiddellijke nabijheid van detailhandel (friture, slagerij en supermarkt) en een kinderspeelplaats. De detailhandel was ten tijde van het plegen van het delict voor het publiek geopend.
Tevens werd een buurtonderzoek verricht. De omwonenden konden niet ter zake verklaren."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Ik werd op 27 december 2005, omstreeks 15.30, opgebeld door [verdachte]. Hij vroeg mij of ik met hem mee wilde gaan. Hij wilde mij wat laten zien.
Ik ben bij [verdachte] in de auto gestapt. Hij had een blauwe Volkswagen Golf bij zich. [Verdachte] vertelde dat hij een vette knaller had gekregen van een vriend. Ik zag dat de knaller eruit zag als een soort van champignon en rood van kleur was. Ik zag dat het vuurwerk was en dat er een lontje aanhing. [verdachte] zei dat hij wilde weten hoe hard deze zou knallen.
Ik ben gestopt bij een appartementencomplex in de buurt van de Aldi in Genooi, Venlo. Ik zag dat [verdachte] uitstapte en richting de deur van het complex liep. Ik reed weg om de auto te keren. Ik zag dat [verdachte] die champignon bij zich had en ik begreep dat hij hier de knaller wilde aansteken.
Ik zag vervolgens dat hij snel naar de auto kwam en dat hij snel instapte. Ik wilde wegrijden toen ik een knal hoorde en gerinkel van glasscherven. Ik zag toen dat de deur van dat complex geheel vernield was. Ik zag dat het glas van de deur helemaal kapot was en dat de deur openknalde."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Op 27 december 2005 heb ik [betrokkene 2] gebeld en vervolgens hebben wij afgesproken nabij de grens in Venlo. [Betrokkene 2] is bij mij in de auto gestapt. Ik heb [betrokkene 2] het stuk vuurwerk laten zien en verteld dat ik die wilde laten knallen.
Ik ben met mijn auto naar Venlo-Noord gereden en in de buurt van de Aldi ben ik op een hoek uitgestapt. Ik zei tegen [betrokkene 2] dat ik het vuurwerk wilde laten knallen. Ik ben naar een deur gelopen van een appartementencomplex. Ik zag dat die deur iets openstond. Ik heb toen (het hof begrijpt: de lont van) het stuk vuurwerk aangestoken met mijn sigaret.
Ik had het stuk vuurwerk in de deuropening neergelegd.
Ik ben toen snel naar de auto gerend. Ik hoorde toen een harde knal."
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"De raadsman van de verdachte heeft bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, voor zover dat betrekking heeft op het te duchten levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander.
De raadsman heeft daartoe gesteld dat niet eenduidig, noch genoegzaam, is gebleken dat het appartementencomplex aan de [a-straat] te Venlo of de woningen die zich in nabije omgeving bevonden bewoond waren. Daarbij heeft de raadsman betoogd dat het appartementencomplex en de woningen daaromheen onderdeel uitmaakten van een stadsvernieuwingsproject, wat ertoe heeft geleid dat veel bewoners hebben moeten verhuizen. Uit het dossier blijkt niet dat er sprake was van daadwerkelijke bewoning, aldus de raadsman. Daarnaast heeft de raadsman gesteld dat levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander ook anderszins niet voorzienbaar noch concreet was op het moment van de ontploffing. De verdachte had bovendien niet de bedoeling om dit gevaar te veroorzaken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat de raadsman zijn stelling, dat het appartementencomplex en de woningen daaromheen onbewoond zouden kunnen zijn geweest, onvoldoende aannemelijk heeft kunnen maken. Uit de verklaring van aangever [betrokkene 1] (dossierpagina 10) en de bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (dossierpagina 11) leidt het hof af dat er geen sprake was van leegstand. Immers, [betrokkene 1] spreekt over gevaar voor de 'bewoners' van de woningen, die aan de beide zijden van de toegangshal van het appartementencomplex zijn gelegen, en de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] spreken over een buurtonderzoek waarbij de 'omwonenden' niet ter zake dienend konden verklaren. Het hof wijst voorts op de in het dossier gevoegde foto's, waarop te zien valt dat de woningen niet dichtgetimmerd zijn, en waarop ook anderszins geen aanwijzingen zichtbaar zijn dat deze woningen onbewoond zouden zijn. Tot slot wordt overwogen dat, zoals ook bewezen verklaard, ook gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor passanten te duchten was en dat eventuele leegstand van woningen aan dat gevaar in ieder geval niet afdoet.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat het opzet van de verdachte niet gericht was op de gevolgen van de ontploffing, overweegt het hof dat het opzet in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde misdrijf gericht moet zijn op het teweegbrengen van een ontploffing, maar dat de omstandigheid dat gemeen gevaar voor goederen of bepaald gevaar voor een ander te duchten is door de ontploffing, onttrokken is aan de opzet-eis. Voldoende is dat het bedoelde gevaar naar objectieve maatstaven aanwezig is en in het algemeen voorzienbaar is op het moment dat de gedraging wordt verricht. Daarbij merkt het hof op dat reeds sprake is van te duchten gevaar voor een ander indien iemand zich bijvoorbeeld in een belendende woning of nabijheid van de plaats van ontploffing kan bevinden.
Het hof verwerpt het verweer mitsdien in al haar onderdelen."
2.3. In art. 157 Sr is straf bedreigd tegen onder anderen degene die opzettelijk een ontploffing teweegbrengt indien daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten is. Om in rechte zodanig gevaar als vaststaand te kunnen aannemen is vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten tijde van het teweegbrengen van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Van die vereiste voorzienbaarheid zal in de regel geen sprake zijn indien zich ten tijde van de ontploffing geen personen in de nabijheid bevonden (vgl. HR 17 februari 2009, LJN BG1653, NJ 2009/120).
2.4. Gelet hierop kan het bewezenverklaarde, voor zover behelzende dat van de ontploffing gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners, bezoekers en voorbijgangers te duchten was, niet zonder meer worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen. Die houden immers niet in dat zich ten tijde van de ontploffing in de (directe) omgeving van het appartementencomplex personen bevonden.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 oktober 2010.