Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste tot en met het vierde cassatiemiddel
3.Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel
4.Beslissing
1 februari 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 29 januari 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1965, was beschuldigd van het zelfstandig en met anderen deelnemen aan een criminele organisatie en het verrichten van een reeks frauduleuze handelingen. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld, waarbij de verdachte onder andere werd verweten feitelijke leiding te hebben gegeven aan bedrijven die zich schuldig zouden hebben gemaakt aan oplichting, onjuiste belastingaangifte, bedrieglijke bankbreuk en valsheid in geschrift. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging, met uitzondering van de klacht over de redelijke termijn in de cassatiefase, die was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden naar 23 maanden. De overige klachten werden verworpen.