ECLI:NL:HR:2022:1194

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
21/02611
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over redelijke termijn in hoger beroep bij seksuele misbruikzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van seksueel misbruik en verkrachting van zijn jonge neefjes, gepleegd in meerdere gevallen. De zaak kwam in cassatie naar aanleiding van de vraag of het hof volstond met de enkele constatering dat de redelijke termijn in hoger beroep was overschreden. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de duur van de redelijke termijn en de rechtsgevolgen van overschrijding daarvan. Het hof had niet voldoende gemotiveerd in welke mate de redelijke termijn was overschreden en welke invloed de verdediging op het procesverloop had gehad. De Hoge Raad besloot de zaak zelf af te doen en verminderde de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van acht jaren met vier maanden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij het vaststellen van de redelijke termijn en de gevolgen van overschrijding daarvan.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02611
Datum13 september 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 juni 2021, nummer 21-001449-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1967,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde straf en tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over het oordeel van het hof dat volstaan kan worden met de enkele constatering dat een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden heeft plaatsgevonden.
2.2.1
Uit de stukken blijkt het volgende.
(i) Op 9 maart 2018 heeft de verdachte hoger beroep ingesteld.
(ii) De verdachte bevond zich ten tijde van het instellen van het hoger beroep in verband met de zaak in voorlopige hechtenis.
(iii) Het hof heeft op 14 juni 2021 einduitspraak gedaan.
2.2.2
Het hof heeft over de berechting binnen een redelijke termijn het volgende overwogen:
“Er is sprake van een oude zaak en in de procedure in hoger beroep is de redelijke termijn overschreden. Het hof is evenwel van oordeel dat het tijdsverloop in hoger beroep in overwegende mate komt door de proceshouding van de verdediging, waaronder het wijzigen van een eerder geplande inhoudelijke behandeling naar een regiezitting. Het hof ziet daarom geen aanleiding om met het tijdverloop rekening te houden in de strafmaat en volstaat met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.”
2.3
In zijn arrest van 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578 heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
“Duur van de redelijke termijn
3.13.1.
De redelijkheid van de duur van een zaak is afhankelijk van onder meer de volgende omstandigheden:
(...)
b. De invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de naleving door de verdachte van wettelijke voorschriften die mede met het oog op de betekening van gerechtelijke stukken in het leven zijn geroepen, en het doen van verzoeken door de verdediging die leiden tot vertraging in de afdoening van de zaak.
(...)
Rechtsgevolgen van overschrijding van de redelijke termijn
3.21. (...)
Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf (...) die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
(...)
3.23.
Het staat de rechter overigens vrij om – na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen en omstandigheden, waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – te volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM (...)”
2.4
Het oordeel van het hof is niet toereikend gemotiveerd, nu het hof niet tot uitdrukking heeft gebracht in welke mate de redelijke termijn is overschreden en waaruit de invloed van de verdediging op het procesverloop precies heeft bestaan en welk tijdsverloop daarmee was gemoeid.
2.5
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, slaagt het. De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen door de duur van de opgelegde gevangenisstraf te verminderen.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze zeven jaren en acht maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 september 2022.