Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
4.Beslissing
19 september 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 september 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 oktober 2021. De verdachte, geboren in 1985, was betrokken bij een brandstichting in een inrichting voor stelselmatige daders. De Hoge Raad heeft zich gebogen over verschillende cassatiemiddelen, waaronder de vraag of het hof terecht heeft geoordeeld dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel was door de bewezenverklaarde gedragingen. Daarnaast werd de eendaadse samenloop van feiten en de toepassing van artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht besproken.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Dit leidde tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden te verminderen naar elf maanden. De overige cassatiemiddelen zijn door de Hoge Raad verworpen, zonder dat verdere motivering nodig was, aangezien deze niet van belang waren voor de ontwikkeling van het recht.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen van overschrijding daarvan voor de opgelegde straffen. De zaak illustreert ook de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van de rechtsbescherming van verdachten in het strafrecht.