Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
4.Beslissing
26 september 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 juni 2021. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene in voorlopige hechtenis verkeerde. De Hoge Raad heeft de vraag behandeld of het hof volstond met de enkele constatering dat de redelijke termijn was overschreden, en of de termijn van 16 maanden of 2 jaar van toepassing was. Het hof had geoordeeld dat, ondanks een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan 5 maanden, volstaan kon worden met de constatering van deze overschrijding. De Hoge Raad oordeelt echter dat het hof ten onrechte niet heeft vastgesteld dat de einduitspraak binnen 16 maanden na het instellen van het rechtsmiddel had moeten plaatsvinden, gezien de voorlopige hechtenis van de betrokkene. De Hoge Raad heeft de opgelegde betalingsverplichting van € 53.326 verminderd met € 5.000, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in zowel het hoger beroep als de cassatie. De uitspraak van het hof is vernietigd, maar het beroep is voor het overige verworpen.