ECLI:NL:HR:2006:AV5019
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Oordeel over overschrijding van de redelijke termijn in strafzaak tegen verdachte voor rijden onder invloed
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 mei 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder door de Rechtbank te Amsterdam veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol, waarbij hij een ongeval had veroorzaakt dat lichamelijk letsel toebracht aan een ander. De Rechtbank had op 27 november 2003 een vonnis uitgesproken, waarna de verdachte op 11 december 2003 in hoger beroep ging. Het Hof oordeelde op 18 oktober 2004 en legde een taakstraf op van 120 uren, met een vervangende hechtenis van 60 dagen en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende redenen had gegeven voor het niet toepassen van strafvermindering, ondanks de vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg. De omstandigheden die het Hof had genoemd, zoals de lichte overschrijding en de voortvarendheid van de procedure, werden niet als bijzondere omstandigheden aangemerkt die rechtvaardigden dat er geen strafvermindering zou plaatsvinden.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging. De opgelegde taakstraf werd verminderd tot 108 uren en de duur van de vervangende hechtenis tot 54 dagen. Het beroep werd voor het overige verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafprocedures en de noodzaak voor rechters om adequaat te motiveren wanneer deze termijn is overschreden.