ECLI:NL:HR:2006:AV5019

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02269/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over overschrijding van de redelijke termijn in strafzaak tegen verdachte voor rijden onder invloed

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 mei 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder door de Rechtbank te Amsterdam veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol, waarbij hij een ongeval had veroorzaakt dat lichamelijk letsel toebracht aan een ander. De Rechtbank had op 27 november 2003 een vonnis uitgesproken, waarna de verdachte op 11 december 2003 in hoger beroep ging. Het Hof oordeelde op 18 oktober 2004 en legde een taakstraf op van 120 uren, met een vervangende hechtenis van 60 dagen en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende redenen had gegeven voor het niet toepassen van strafvermindering, ondanks de vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg. De omstandigheden die het Hof had genoemd, zoals de lichte overschrijding en de voortvarendheid van de procedure, werden niet als bijzondere omstandigheden aangemerkt die rechtvaardigden dat er geen strafvermindering zou plaatsvinden.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging. De opgelegde taakstraf werd verminderd tot 108 uren en de duur van de vervangende hechtenis tot 54 dagen. Het beroep werd voor het overige verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafprocedures en de noodzaak voor rechters om adequaat te motiveren wanneer deze termijn is overschreden.

Uitspraak

30 mei 2006
Strafkamer
nr. 02269/05
LR/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 oktober 2004, nummer 23/002280-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 27 november 2003 - de verdachte ter zake van "als bestuurder van een motorrijtuig overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, terwijl degene die schuldig is aan dit feit verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van deze wet" veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.E.M. Röttgering, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de opgelegde straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt onder meer erover dat 's Hof oordeel dat er in eerste aanleg sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM had moeten leiden tot het toepassen van strafvermindering.
3.2. In de bestreden uitspraak heeft het Hof met betrekking tot de redelijke termijn het volgende overwogen:
"Het Hof heeft (...) vastgesteld dat er sprake is van (enige) overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in eerste aanleg. Nu evenwel de redelijke termijn slechts in lichte mate is overschreden en uit de totale duur van de berechting in twee instanties blijkt dat overigens voldoende voortvarend is gehandeld bij de afdoening van de strafzaak, zal het hof, mede gelet op de aard en ernst van het feit en in aanmerking genomen dat de verdachte zich na onderhavige zaak wederom heeft schuldig gemaakt aan rijden onder invloed van alcohol, volstaan met het constateren van voormelde overschrijding."
3.3. Nu het Hof heeft vastgesteld dat in eerste aanleg sprake was van overschrijding van de redelijke termijn is zijn oordeel dat dat niet behoefde te leiden tot strafvermindering onbegrijpelijk. Weliswaar kunnen bijzondere omstandigheden rechtvaardigen dat wordt volstaan met de vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden, maar de door het Hof genoemde omstandigheden kunnen niet als zodanige bijzondere omstandigheden worden aangemerkt. 's Hofs oordeel is daarom niet met voldoende redenen omkleed. Voorzover het middel daarover beoogt te klagen is het terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de zaak in zoverre om doelmatigheidsredenen zelf afdoen.
3.4. Het middel bevat voorts de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.5. De verdachte heeft op 27 oktober 2004 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 12 augustus 2005 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen.
Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is ook in zoverre terecht voorgesteld. Dat moet leiden tot strafvermindering.
4. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mee dat, nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;
Vermindert het aantal uren taakstraf in die zin dat dit 108 uren bedraagt;
Vermindert de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 54 dagen beloopt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 30 mei 2006.