ECLI:NL:HR:2005:AT4426
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Inbreuk op auteursrecht en de rol van de benadeelde partij in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was beschuldigd van het plegen van misdrijven als bedoeld in de Auteurswet 1912, waarbij hij samen met anderen op grote schaal inbreuk had gemaakt op het auteursrecht van een ander. De bewezenverklaring steunde op verklaringen van de benadeelde partij, die stelde dat hij rechthebbende was op de auteursrechten van een computerprogramma dat hij had ontwikkeld voor de veehouderij. Het Hof had echter de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de vraag of hij daadwerkelijk auteursrechthebbende was, niet voldoende duidelijk beantwoord kon worden.
De Hoge Raad oordeelde dat de motivering van de bewezenverklaring niet verenigbaar was met het oordeel van het Hof over de vordering van de benadeelde partij. Dit leidde tot de conclusie dat de bestreden uitspraak innerlijk tegenstrijdig was en daarom niet in stand kon blijven. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling. Tevens werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in cassatie was overschreden, wat van invloed kan zijn op de strafoplegging bij een eventuele nieuwe uitspraak.
De zaak benadrukt de complexiteit van auteursrechtelijke geschillen binnen het strafrecht en de noodzaak voor duidelijke bewijsvoering omtrent de rechthebbendheid van partijen. De uitspraak heeft implicaties voor de behandeling van benadeelde partijen in strafzaken, vooral wanneer de rechthebbendheid op auteursrechten ter discussie staat.