Op het beroep van
[rekwirant], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946, van beroep direkteur, wonende te
[woonplaats], rekwirant van cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te
Leeuwardenvan 20 december 1977, houdende in hoger beroep bevestiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Assen van 18 juni 1976, waarbij de rekwirant ter zake van 1. ‘’aan zijn schuld, bij gelegenheid van een botsing met een door hem bestuurd motorrijtuig, de dood van een ander te wijten zijn, terwijl de dood door de botsing is veroorzaakt’’, en 2. ‘’aan zijn schuld bij gelegenheid van een botsing met een door hem bestuurd motorrijtuig, te wijten zijn, dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt, terwijl dat letsel door de botsing is veroorzaakt’’ is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van zes weken, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van twee jaren;
Gehoord het verslag van de raadsheer-rapporteur;
Gezien het gerechtelijk schrijven namens de Procureur-Generaal aan de rekwirant uitgereikt ter kennisgeving van de dag voor de behandeling van deze zaak bepaald;
Gelet op de middelen van cassatie, namens de rekwirant door Mr. F.M.J. van de Loo, advocaat te Amsterdam, voorgesteld bij schriftuur, luidende:
‘’I. Schending of verkeerde toepassing van de artikelen 348 W.v.Sv., 359 W.v.S., art. 36 (1 en 2) Wegenverkeerswet (W.v.W.).
Toelichting:
In de uitspraak van het Hof wordt het vonnis van de Rechtbank bevestigd. In dat vonnis wordt gesteld: de Rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen het primair ten laste gelegde, met dien verstande, dat door hoogst onvoorzichtig rijden de dood van een derde zowel als zwaar lichamelijk letsel aan een derde is veroorzaakt.
Dit is niet juist.
Het primair ten laste gelegde handelt over het onder invloed van sterke drank rijden en daardoor een ongeval veroorzaken dat de dood van het slachtoffer ten gevolge heeft, althans diens zwaar lichamelijk letsel.
Dit nu is niet alleen niet bewezen, maar de Officier van Justitie heeft ter terechtzitting op 4 juni 1976 uitdrukkelijk afstand genomen van het primair ten laste gelegde (al blijkt dit niet uit het desbetreffende proces-verbaal) en gerequireerd op grond van art. 26 (1 en 2) W.v.W., omdat het onderzoek van de Rechter–Commissaris, bevolen door de Rechtbank bij interlocutoir vonnis van 28 november 1975 niet tot de slotsom had geleid en waarvan verdachte juist in het primair ten laste gelegde was verdacht, nl. de vraag, of, en zo ja, in hoeverre verdachte onder zodanige invloed van alcoholhoudende drank verkeerde, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht. Desondanks heeft de Rechtbank verdachte veroordeeld, omdat het primair ten laste gelegde bewezen zou zijn verklaard, terwijl de Officier van Justitie juist van dit primair ten laste gelegde afstand had genomen.
Weliswaar wordt in het vonnis van de Rechtbank overwogen, dat het primair ten laste gelegde geacht wordt te zijn bewezen ‘’met dien verstande ... enz.’’ maar wat dan geacht wordt bewezen te zijn, is niet het primair ten laste gelegde, nu daaruit een wezenlijk element is weggevallen, nl. het onder invloed rijden van sterke drank, doch het subsidiair ten laste gelegde.
Aldus handelende, heeft de Rechtbank niet op grondslag van de te lastelegging beslist en heeft het Hof ten onrecht dit vonnis bevestigd.
II. Schending of verkeerde toepassing van de artikelen 359 Sv., art. 36 ( 1 en 2 ) W.V.W.
Toelichting:
Weliswaar worden in het vonnis van de Rechtbank de nodige bewijsmiddelen vermeld, waaruit moet blijken, dat hier sprake is van schuld (in de zin van hoogst onvoorzichtig rijden) als element, opgenomen in de delictsomschrijving van art. 36 (1 en 2) W.V.W., doch uit de redengeving, opgenomen in het vonnis van de Rechtbank, is niet aangegeven, uit welke onderde(e)l(en) van de gebezigde bewijsmiddelen zou moeten blijken van bedoeld hoogst onvoorzichtig rijden.
Dit blijkt evenmin uit de uitspraak van het Hof, waarin alleen met betrekking tot de opgelegde straf een nadere motivering wordt gegeven.
Om die reden had het vonnis van de Rechtbank als niet voldoende gemotiveerd door het Hof vernietigd dienen te worden.
Evenmin heeft het Hof — het werd reeds opgemerkt — in zijn uitspraak aangegeven, uit welke bewijsmiddelen het hoogst onvoorzichtig rijden van verdachte moet worden afgeleid.
Hieraan doet niet af, dat het Hof voor de motivering van de straf nadere argumenten aanvoert.
Dit is echter iets anders dan de vraag of en in hoeverre het bewezen verklaard zijn van het telastegelegde volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen.
III. Schending of verkeerde toepassing van artikel 359 Sv.
Toelichting:
In het bestreden arrest wordt als nadere motivering voor de hoogte van de door de Rechtbank opgelegde straf (waar het Hof zich bij aansluit) aangevoerd:
‘’Overwegende dat het Hof hierbij voorts heeft laten wegen de omstandigheid dat verdachte, zoals hij ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, de nacht tevoren na een hele dag gewerkt te hebben slechts een paar uren heeft geslapen, vervolgens met de bestelauto naar Assen is gereden om daar de T.T.-races bij te wonen en overdag slechts een paar uur heeft geslapen en bovendien een aantal glazen bier heeft gedronken’’;
Dit alles zonder te vermelden, waarom dat als nadere motivering van de hoogte van de eerder opgelegde straf kan leiden en dit met name, nu verdachte heeft verklaard, 's middags een paar uren te hebben geslapen, terwijl het van algemene bekendheid is, dat een man van zeer goede gezondheid (waarin verdachte zich mag verheugen) wanneer hij 's middags geslapen heeft, 's avonds juist veel aan kan en dit temeer, als men de nacht tevoren wat minder geslapen heeft.
De conclusie, welke het Hof uit de eigen mededeling van verdachte heeft getrokken, is derhalve onjuist en kan al in het geheel niet in logisch verband leiden tot de motivering als door het Hof is gedaan.
IV. Schending of verkeerde toepassing van art. 36 (1) W.V.W.
Toelichting:
Overwogen wordt, dat het hoogst onvoorzichtig rijden van verdachte de dood van iemand tengevolge heeft gehad, ten onrechte immers, uit de bewijsmiddelen volgt niet, dat de dood het gevolg is van het rijden van verdachte, terwijl n.b. uit het rapport van dokter [betrokkene 5] van het gerechtelijke geneeskundig laboratorium (pag. 5) juist blijkt, dat de letsels weliswaar ernstig waren, doch op zich niet noodzakelijkerwijs tot het intreden van de dood hadden behoeven te leiden. Als verwikkeling van het oplopen van de letsels en de daardoor noodzakelijke bedrust is trombose ontstaan waaruit dodelijke longembolie is voortgekomen. In de conclusie wordt nog eens uitdrukkelijk gesteld: ‘’het oplopen van de letsels had niet noodzakelijkerwijs tot het intreden van de dood behoeven te leiden’’. Er is derhalve geen oorzakelijk verband tussen de aanrijding en de dood. Met name dringt zich hier de vraag op, of medisch geen fouten zijn gemaakt. Zijn voldoende ont- of anti-stollingsmiddelen althans de goede middelen gebruikt?
Niet is bewezen, dat dit overlijden veroorzaakt is door en toegerekend moet worden aan de gedragingen van verdachte.
V. Schending of verkeerde toepassing van art. 36 W.V.W.
Toelichting:
Verdachte is bij het bestreden arrest, waarbij het vonnis van de Rechtbank op onjuiste gronden is bevestigd, veroordeeld, dat aan zijn schuld, bij gelegenheid van een botsing met een door hem bestuurd motorrijtuig, de dood van een ander en zwaar lichamelijk letsel van een ander te wijten zou zijn, ten onrechte, immers, schuld in dit verband wordt aanwezig geacht, wanneer er sprake is van hoogst onvoorzichtig rijden. Dit nu kan aan verdachte niet verweten worden en is in ieder geval niet op te maken uit de gebezigde bewijsmiddelen. Zoals blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het Gerechtshof te Leeuwarden op 6 december 1977 is dit door de raadsman van verdachte in zijn pleidooi aangevoerd. Er is toen gesproken over het mogelijk aanwezig zijn van een beoordelingsfout.
In het bestreden arrest wordt ten onrechte hierop niet ingegaan. Ter plaatse reed, zoals het Hof heeft overwogen, verdachte met een snelheid van 40–50 km/uur.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van de Rechtbank van 4 juni 1976 heeft verdachte verklaard, gekomen bij die kruising, naar links en rechts gekeken te hebben, doch geen verkeer van links en rechts over de Europaweg te hebben zien naderen. Daarna, dus ná gekeken te hebben, na niets gezien te hebben, is verdachte zonder te stoppen, met een snelheid van 40 á 50 km die kruising opgereden, welke hij recht wilde oversteken.
Hier is derhalve geen sprake van hoogst onvoorzichtig rijden. Ten hoogste kan hier sprake zijn van een beoordelingsfout. In dat geval had echter nimmer een veroordeling mogen volgen op grond van wat thans bewezen is verklaard, daar datgene, wat bewezen is verklaard, zoals uit het bovenstaande blijkt, niet in overeenstemming is met wat er feitelijk is gebeurd. De dood en het zware lichamelijke letsel zijn niet te wijten aan de schuld van verdachte, zoals deze blijkens constante rechtspraak moeten worden opgevat, nl. in de zin van hoogst onvoorzichtig rijden’’;
Gehoord de Advocaat-Generaal Mok in zijn conclusie strekkende tot verwerping van het ingestelde beroep;
Overwegende dat bij inleidende dagvaarding aan rekwirant is ten laste gelegd:
‘’dat hij op of omstreeks 28 juni 1975 te en in de gemeente Assen als bestuurder van een vierwielig motorrijtuig — Volkswagen-bestelauto — daarmede heeft gereden over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Balkenweg, en toen gekomen bij de kruising van die weg en de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Europaweg, hoogst onvoorzichtig met dat motorrijtuig het kruisingsvlak van die wegen op is gereden op het moment, dat een over die Europaweg rijdende voor hem, verdachte, van rechts komende bestuurder van een personenauto, die aldaar voorrang had omdat hij op een voorrangsweg reed, hem dicht was genaderd, door welk hoogst onvoorzichtig handelen van hem, verdachte, tussen die voertuigen een botsing heeft plaatsgehad, tengevolge van welke botsing de in die personenauto gezeten [betrokkene 1] zodanig zwaar lichamelijk letsel, bestaande uit schedelbreuk en hersenkneuzing, heeft bekomen dat zij tengevolge daarvan is overleden, althans heeft bekomen een schedelbreuk en hersenkneuzing, zijnde zwaar lichamelijk letsel, en de in die bestelauto gezeten [betrokkene 2] heeft bekomen een polsfractuur en velerlei kneuzingen, zijnde zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening zijner beroepsbezigheden als monteur ontstond, zijnde mitsdien het fatale althans ernstige gevolg aan de grote onvoorzichtigheid van hem, verdachte, te wijten geweest, zulks terwijl hij toen verkeerde onder zodanige invloed van alcoholhoudende drank, zijnde een stof, waarvan hij wist of redelijkerwijze moest weten, dat het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof – de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
althans, indien en voor zover ter zake van het bovenvermelde geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat hij op of omstreeks 28 juni 1975 te en in de gemeente Assen als bestuurder van een vierwielig motorrijtuig – Volkswagen-bestelauto – daarmede heeft gereden over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Balkenweg, en toen gekomen bij de kruising van die weg en de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Europaweg, hoogst onvoorzichtig met dat motorrijtuig het kruisingsvlak van die wegen op is gereden op het moment, dat een over die Europaweg rijdende voor hem, verdachte, van rechts komende bestuurder van een personenauto, die aldaar voorrang had omdat hij op een voorrangsweg reed, hem dicht was genaderd, door welk hoogst onvoorzichtig handelen van hem, verdachte, tussen die voertuigen een botsing of aanrijding heeft plaatsgehad, tengevolge van welke botsing of aanrijding de in die personenauto gezeten [betrokkene 1] zodanig zwaar lichamelijk letsel, bestaande uit schedelbreuk en hersenkneuzing, heeft bekomen, dat zij tengevolge daarvan is overleden, althans heeft bekomen een schedelbreuk en hersenkneuzing, zijnde zwaar lichamelijk letsel, en de in die bestelauto gezeten [betrokkene 2] heeft bekomen een polsfractuur en velerlei kneuzingen, zijnde zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening zijner beroepsbezigheden als monteur ontstond, zijnde mitsdien het fatale, althans ernstige gevolg aan de grote onvoorzichtigheid van hem, verdachte, te wijten geweest;
althans, indien en voor zover ook ter zake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat hij op of omstreeks 28 juni 1975 te en in de gemeente Assen als bestuurder van een vierwielig motorrijtuig – Volkswagen-bestelauto –, dit voertuig heeft bestuurd over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Balkenweg, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger bleek te zijn dan een halve milligram alcohol per milliliter bloed;
althans, indien en voor zover ook ter zake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat hij te en in de gemeente Assen op of omstreeks 28 juni 1975 op de voor het openbaar verkeer openstaande Balkenweg als bestuurder van een vierwielige bestelauto, daarmede rijdende, bij het naderen van de kruising van deze weg en de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Europaweg, de doorgang niet heeft vrijgelaten aan de bestuurder van een personenauto, die aldaar voorrang had, aangezien laatstgenoemde bestuurder naderde op die Europaweg, welke weg ter plaatse voorrangsweg was’’;
Overwegende dat bij het in hoger beroep bevestigde vonnis van de Rechtbank hiervan is bewezen verklaard, dat de rekwirant:
‘’het hem primair telastegelegde heeft begaan met dien verstande, dat hij op 28 juni 1975 te en in de gemeente Assen als bestuurder van een vierwielig motorrijtuig — Volkswagen-bestelauto — daarmede heeft gereden over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Balkenweg, en toen gekomen bij de kruising van die weg en de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Europaweg, hoogst onvoorzichtig met dat motorrijtuig het kruisingsvlak van die wegen op is gereden op het moment, dat een over die Europaweg rijdende voor hem, verdachte, van rechts komende bestuurder van een personenauto, die aldaar voorrang had omdat hij op een voorrangsweg reed, hem dicht was genaderd, door welk hoogst onvoorzichtig handelen van hem, verdachte, tussen die voertuigen een botsing heeft plaatsgehad, tengevolge van welke botsing de in die personenauto gezeten [betrokkene 1] zodanig zwaar lichamelijk letsel, bestaande uit schedelbreuk en hersenkneuzing, heeft bekomen dat zij tengevolge daarvan is overleden, en de in die bestelauto gezeten [betrokkene 2] heeft bekomen een polsfractuur en velerlei kneuzingen, zijnde zwaar lichamelijk letsel, zijnde mitsdien het fatale gevolg aan de grote onvoorzichtigheid van hem, verdachte te wijten geweest’’;
Overwegende dat deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: