In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft kinderopvangtoeslagfraude, waarbij de verdachte werd beschuldigd van meermalen gepleegde oplichting en valsheid in geschrift. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, maar het hof had in hoger beroep de verdachte veroordeeld. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld, waaronder bewijsklachten met betrekking tot het IP-adres dat gebruikt is voor de aanvraag van de kinderopvangtoeslag en de grondslagverlating door het hof bij de bewezenverklaring van zowel oplichting als poging tot oplichting. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet in strijd met de tenlastelegging had gehandeld en dat de bewijsvoering voldoende gemotiveerd was. Echter, de Hoge Raad constateerde dat de redelijke termijn in de procedure was overschreden, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. De Hoge Raad heeft de opgelegde gevangenisstraf van 12 maanden verminderd met 6 weken, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak van het hof werd vernietigd, maar het beroep werd voor het overige verworpen.